woensdag 4 juli 2012

W. Verboom, Van hart tot hart


Als er één belijdenisgeschrift is waarmee de meeste mensen niet uit de voeten kunnen, dan zijn het wel de Dordste Leerregels. Met dit ‘statische’ en ‘rationele’ belijdenisgeschrift wordt geworsteld. Door een levenslange omgang heeft dr. Verboom echter geleerd „door alle weerbarstigheden, onduidelijkheden, polemieken en ook eenzijdig- heden van de Dordtse Leerregels heen te lezen.” Hij vond het ‘goud van Dordt’.

Wie enigszins vertrouwd is met dit belijdenisgeschrift zal iets herkennen van die ‘weerbarstigheden’ en ‘onduidelijkheden’. De Dordtse Leerregels zijn geen muziek om van het blad te zingen. Het is een belijdenis die uit een worsteling is ontstaan en alleen worstelend wordt verstaan.

Gereformeerd erfgoed
De Leerregels zijn opgesteld door de Synode van Dordrecht. Deze nationale synode had plaats in de jaren 1618-1619 en moest het geschil tussen de remonstranten en de contraremonstranten oplossen. Deze twee partijen hadden een heftig geschil over de uitverkiezing. De remonstranten leerden dat de mens werd uitverkoren omdat God wist dat deze mens zou (gaan) geloven. Of zoals Verboom opmerkt over de leer van de remonstranten: „Je wordt dus uitverkoren, niet opdat je gelooft, maar omdat je gelooft.” Verder dwaalden de remonstranten omdat zij leerden dat de mens het werk van de Heilige Geest kon tegenhouden en dat de mens nooit zeker kon weten of hij wel zou volharden in het geloof. De contraremonstranten weerlegden deze dwalingen in de Dordtse Leerregels. Zij kwamen tot een positieve belijdenis over de verkiezing en verwerping, over Christus’ dood, over de verdorvenheid van de mens en zijn bekering en over de volharding van de gelovigen.

De vraag is of een belijdenisgeschrift van vierhonderd jaar oud nog waarde heeft voor de hedendaagse gemeente. Verboom merkt hierover op: „het gaat niet om een privé belijdenis, maar om een belijdenis van de kerk.” In de Leerregels staat opgetekend wat het voorgeslacht beleed. Verboom wil dit ‘gereformeerde erfgoed’ doorgeven en schreef daarom dit persoonlijk getinte boekje. Wat betreft de inhoud van dit boekje, deze komt woordelijk overeen met het achtste hoofdstuk van Verbooms eerdere publicatie De belijdenis van een gebroken kerk (Zoetermeer 2005). Voor het gesprek in de gemeente zijn er echter gespreksvragen aan toegevoegd.

Glad ijs
Dat velen worstelen met Dordt heeft ongetwijfeld te maken met het leerstuk van de verkiezing en verwerping. Verboom put als pastor uit de praktijk: „Ik hoor van mensen om me heen, dat zij veel moeite hebben met de leer van verkiezing en verwerping.” Velen binnen de Reformatorische kerken vragen zich vertwijfeld af of zij wel uitverkoren zijn. Verboom geeft toe deze worsteling in zijn persoonlijk leven niet te kennen: „omdat ik niet over de verkiezing kan denken los van Jezus Christus.” Wanneer men los van Christus denkt over de verkiezing, dan begeeft men zich op glad ijs. De auteur verklaart zich nader: „Wie in Christus gelooft kan niet anders dan stamelen: God heeft voor mij gekozen, want hoe zou ik anders in Christus geloven?”

Met schroom spreekt Verboom over de schaduwzijde van de verkiezing; de verwerping. Verboom worstelt met dit leerstuk, toch geeft hij toe dat de Bijbel hierover niet onduidelijk is. Volgens de schrijver moet de verwerping, evenals de verkiezing, niet losgezien worden van Christus. In Christus is Gods liefde, buiten Christus Gods toorn. „God verwerpt niemand omdat hij van eeuwigheid af toch al door Hem verworpen is. God verwerpt alleen diegene, die Hem gedurende heel zijn leven bewust verwerpt”, zo verklaart Verboom. De vraag is echter of Verboom hiermee de Dordtse Leerregels recht doet. Haalt hij niet de scherpe kantjes van dit belijdenisgeschrift af? Verboom geeft dit toe: „Ik weet wel dat er in de Dordtse Leerregels rationeler en statischer en ook iets anders over de verkiezing en verwerping wordt gesproken dan ik nu doe.” De schrijver leest Dordt in het weefsel van de hele belijdenis, anders „worden bepaalde dingen te veel uitvergroot.” De worsteling met de verwerping wordt niet opgelost, desondanks laat Verboom het goud van Dordt schitteren. „Het goud van Gods verkiezende liefde, van Zijn genade in Christus, van Zijn trouw tot het einde.” Een warm getuigenis van een zeer betrokken auteur, dat uitnodigt tot gesprek in de gemeente.

Dr. W. Verboom, Van hart tot hart. Over de Dordtse Leerregels. Voor het gesprek in de gemeente, Uitg. Boekencentrum, Zoetermeer 2009. 80 blz. € 8,50


dinsdag 3 juli 2012

Philo van Alexandrië, Over de Tien Woorden (de Decalogo)

Voor de kennis van het hellenistisch jodendom is het werk van Philo hoogst belangrijk. Het is daarom mooi dat dit nu ook voor breder publiek toegankelijk is gemaakt met deze vertaling. Deze is verzorgd door dr. Ledegang, gespecialiseerd in Alexandrijnse theologie en gepromoveerd op Origenes.


Inhoud 
Philo’s commentaar op de tien geboden is onderdeel van een commentaar op de Pentateuch. Het is hiervan een van de boeken, waarvan er nog maar tien bekend zijn. Het boek dat Ledegang vertaald heeft is een van de belangrijkste. Philo ziet de tien geboden als de hoofdthema’s waarvan alle andere geboden zijn afgeleid in het Oude Testament. Tevens is het voor hem belangrijk om de redelijkheid van de tien geboden te laten zien. Zowel door bijvoorbeeld de grootsheid van het getal tien toe te lichten, als door te stellen dat het dwaas is om te buigen voor afgodsbeelden. Dit doet Philo door elk gebod te belichten en nog enkele andere thema’s aan te snijden, als de plaats waar ze werden gesproken, de stem die ze sprak en de wonderlijke verschijnselen waarmee dit gepaard ging. 

De vertaling van dit alles neemt een beperkt deel in van het geheel van het boek. Het is indrukwekkend hoeveel werk er besteed is aan de inleiding en annotaties. Ledegang heeft een sterke inleiding geschreven, die niet alleen handelt over Philo en dit boek, maar ook over de brede context. Zowel het hellenistisch jodendom, Philo’s filosofische achtergrond en eventuele betrekkingen met rabbijns jodendom worden kort, maar zorgvuldig besproken. Deze aandachtsgebieden treffen we ook aan in de aantekeningen die met de vertaling zijn meegegeven. In een uitvoerig notenapparaat wordt veel van wat Philo schrijft toegelicht, in het bijzonder zijn bronnen en gesprekspartners. Naast Plato, de Stoa en de Talmud treffen we echter ook veelvuldig Origenes aan, wat interessante parallellen oplevert. Het is wel een gemis dat Ledegang hierbij niet vermeldt aan wie hij schatplichtig is voor het grootste gedeelte van zijn aantekeningen. Ik neem aan dat veel van de aanwijzingen al te vinden zijn in andere vertalingen. Het boek sluit met een uitvoerig register. Hierin treffen we onder andere alle verwijzingen aan naar bijbelplaatsen, andere werken van Philo, evenals die naar andere auteurs.


Relevantie
Philo leefde van zo 20/15 v.Chr. tot omstreeks 50 n.Chr., wat hem een tijdgenoot maakt van Jezus Christus en al de apostelen. En ook hij was bezig met een overdenking van het jodendom, en de dialoog tussen de joodse religie en het hellenisme. Een van de grote thema’s van het Nieuwe Testament is de positie van de Wet in het volgen van Jezus. In elk Bijbelboek komt dit wel naar voren. Het is daarom uitermate interessant om te ontdekken hoe Philo hierover dacht. Hij is immers een van de grootste joodse theologen van die tijd, zeker van de Griekssprekenden.
Enkele kenmerken wil ik ter illustratie noemen. De tien geboden waren voor hem de hoogste wet. “Het blijkt, dat wat bij monde van God alleen is uitgesproken, zowel wetten zijn, als de hoofdthema’s van de afzonderlijke wetten en dat die, welke door de profeet zijn uitgesproken, allen daartoe zijn te herleiden.” (66,§19) De vraag is dan waarom ze pas op een gegeven moment werd geopenbaard. Een belangrijke vraag in die context! Dan blijkt dat Philo in de boeken hiervoor heeft geschreven over de aartsvaders als de ‘ongeschreven wetten’, dus natuurlijke voorbeelden. (61,§1) Hieruit volgt dan ook dat Philo de decaloog zeer hoog aanschrijft. Hoewel hij hier en daar wat relativeert om het wat redelijker te maken, is het eerder zo dat hij andersom te werk gaat. Hij gebruikt bijvoorbeeld maar eenmaal allegorese. (77-78,§49) En kritiseert vanuit de geboden de praktijken van zijn cultuur, zoals het aanbidden van afgodsbeelden. “De kunstenaars zijn dikwijls in armoede en roemloos oud geworden en sterven tenslotte ten gevolge van het ene ongeluk na het andere. Maar hun kunstwerken worden vereerd (…).” (86,§71) Hij doet dit in dit citaat niet alleen retorisch sterk, maar we zien hierin ten slotte nog een ander belangrijk kenmerk. De Wet is in de natuur te vinden, zoals dat ook gold voor Plato, Aristoteles en de Stoa. (34) De armoedige kunstenaar getuigt van de waarheid van het tweede gebod. Wie zich daaraan schuldig maakt blijkt in de praktijk geen enkele zegen op zijn werk te ontvangen.


Slotbeschouwing
Ledegang heeft een prachtige uitgave verzorgd, die ook nog eens verschenen is in een editie die het oog streelt. Los daarvan is het boek van Philo aan te raden voor wie geïnteresseerd is de wereld van het Nieuwe Testament.


Philo van Alexandrië, Over de Tien Woorden, de Decalogo. Damon, Budel 2011, 152 blz. €22,90.