„Ach, ach, ach, welk een geluk dat er geen lezer
is die dit boek helemaal uitleest […]” (519), zo verzucht Frater Taciturnus aan
het einde van zijn psychologische experiment; een lijdensgeschiedenis die de titel
‘Schuldig?’ – ‘Niet-schuldig?’ draagt. Tien bladzijden eerder had hij zich al
in zijn slotwoord vertwijfeld gericht tot de lezer: „Geachte lezer! – Doch tot
wie spreek ik? Er is misschien niemand meer over.” (510) Wat beweegt iemand om
honderden bladzijden te schrijven voor slechts een enkeling?
Frater Taciturnus (Broeder de Zwijger) is één van
de pseudoniemen waarvan de Deense denker en schrijver Søren Kierkegaard (1813-1855) zich bedient in zijn
werk Stadia op de levensweg. Heel terecht wordt door Johan Taels in zijn
slotwoord opgemerkt dat dit wellicht Kierkegaards meest literaire, maar ook
zijn moeilijkste werk is. De schrijver gebruikt niet alleen vele pseudoniemen,
maar ook tal van stijlen, stemmingen en perspectieven. Het is niet een werk dat
door één auteur geschreven is, althans zo doet de oorspronkelijke uitgever het
voorkomen. Het betreft volgens uitgever Hilarius Bogbinden (de opgewekte
boekbinder) een aantal manuscripten van verschillende auteurs die eigenlijk per
toeval in zijn bezit zijn gekomen. Elk van deze manuscripten vertegenwoordigen
een stadium op de levensweg. Respectievelijk het esthetische, het ethische en
het religieuze stadium. Overigens dient opgemerkt te worden dat het woord
stadium nauwelijks wordt gebruikt in het werk. Veeleer wordt gesproken over
‘sfeer’ of ‘existentiesfeer’.
De verschillende stadia of ‘existentiesferen’
worden door verschillende auteurs vanuit verschillende perspectieven en in
verschillende stijlen beschreven. Deze hoeveelheid van pseudoniemen,
perspectieven en stijlen maakt het werk uitermate boeiend, maar ook enigszins
complex. Heel bewust koos Kierkegaard voor deze manier van schrijven. Het was
hem niet te doen om een afgerond systeem waarin hij zijn gedachten uiteen zou
zetten en waarmee meteen duidelijk zou zijn wat zijn denken inhield. De Deense
denker wil de enkeling aanspreken, daarom maakt hij gebruik van tal van
verschillende personages die de zaak telkens weer van een andere kant
benaderen. Tussen de regels door wordt duidelijk gemaakt wat Kierkegaard nu
eigenlijk bedoelt. Soms wordt met een aforisme een wending aan Kierkegaards
betoog gegeven die de gedachtegang van de lezer totaal verstoort. Met behulp
van de indirecte mededeling en de dialectiek wordt die enkele lezer die
volhoudt duidelijk waar het Kierkegaard om te doen was.
In vino veritas
De eerst beschreven levenssfeer is de esthetische. Hierin gaat het om het onmiddellijke. Om de idealiteit die de dingen
moeten bezitten en de zinnelijkheid van het bestaan. De onmiddellijkheid hoeft
echter niet alleen zinnelijk te zijn, maar kan ook geestelijk zijn. Ook daarin
kan een directheid schuilgaan die Kierkegaard plaatst binnen de esthetische
existentiesfeer. Het is William Afham die in het eerste deel van Stadia op
levensweg een herinnering navertelt onder de titel ‘In vino vertitas’ (De
waarheid zit in de wijn). Afham nam deel aan het feestmaal zonder daadwerkelijk
deelnemer te zijn. Het betreft een Platoons geïnspireerd symposium waaraan vijf
welbespraakte cynici deelnemen, te weten; een jongeman, Constantin Constantius,
Victor Eramita, de couturier en Johannes de verleider. Wie bekend is met
Kierkegaards werk zal sommige namen herkennen. Zo is Johannes de verleider een
van de hoofdpersonen uit Kierkegaards grote werk Of/Of.
Tijdens het symposium moeten de
deelnemers een rede op de liefde of de erotiek houden. Het motto van de avond ,
‘In vino veritas’, moet wel bewaarheid worden. „[…] Er mocht niet worden
gesproken behalve in vino, en geen waarheid mocht er worden gehoord dan
die in vino is, wanneer de wijn een excuus is voor de waarheid en de
waarheid een excuus voor de wijn” (34), zo verhaalt William Afham. Slechts
direct en onmiddellijk, zij het doormiddel van de wijn, mocht er gesproken
worden over de liefde en de erotiek. Niet alleen in de rede, maar ook in het
overige wordt duidelijk dat de onmiddellijkheid en zinnelijkheid de boventoon voeren.
In beeldende taal maakt William dit duidelijk: „Ze zetten zich aan de dis. Op
het zelfde moment was het kleine gezelschap als met één enkele afzet midden op
de oneindige zee van genot. Elk had al zijn gedachten, al zijn begeren gericht
op het gastmaal, had zijn ziel vlot gemaakt voor het genot dat in overvloed
werd geboden en waarin de ziel overstroomde.” (37)
Alles moet onmiddellijk genoten
worden met alle zintuigen. De spijs, de wijn, de muziek en de fontein. Allen
houden zij een rede waarin zij reflecteren op de liefde en de erotiek. Het is
echter geen reflectie waarmee de estheticus zijn onmiddellijke bestaan ter
discussie wil stellen. De estheticus reflecteert om zijn passie te
intensiveren. Het feestmaal wordt abrupt afgebroken met het breken van het glas
als een plengoffer aan de goden.
Vilhelm
Na het feest ontmoeten de vijf cynici in de
ochtendkoelte rechter Vilhelm –evenals Johannes de verleider een hoofdpersoon uit
Kierkegaards Of/Of– en zijn vrouw. In al zijn eenvoud en
subtiliteit weet Kierkegaard dan de overgang te maken van het esthetische naar
het ethische stadium wanneer de vrouw van rechter Vilhelm haar man een kopje
thee aanbiedt. Men zou haast zeggen dat in dit kopje thee het ethische wordt
verbeeld. William Afham: „Ook al was
iemand misschien anders geen vriend van thee, hij zou in plaats van de rechter
hebben moeten zijn, mij leek die drank op dat ogenblik de meest uitnodigende
die maar denkbaar was, en alleen de uitnodigende blik van de vriendelijke vrouw
kwam mij nog uitnodigender voor.” (92) De trouw en de toewijding van de vrouw
brengen tot uitdrukking wat het huwelijk in alle concreetheid inhoudt. Zoals
Vilhelm zelf uitdrukt: „De abstractie is de eerste uitdrukking van de
idealiteit, maar de concretie is haar wezenlijke uitdrukking.” (124)
De
ethische existentiesfeer wordt door het pseudoniem van rechter Vilhelm tot
uitdrukking gebracht in zijn ‘Allerlei over het huwelijk tegen bedenkingen.
Door een gehuwd man.’ In dit relaas bedient hij de deelnemers van het symposium
van repliek. Tegen hun onmiddellijke en zinnelijke en daarmee soms smadelijke
manier van spreken over liefde en erotiek stelt hij het huwelijk. Is de
verliefdheid de eerste onmiddellijkheid. Het huwelijk is de tweede onmiddellijkheid,
waarin de verliefdheid in een uitgezuiverde gestalte is opgenomen. Het huwelijk
wordt door hem dan ook gezien als de diepste, hoogste en schoonste uitdrukking
van de verliefdheid. Dat beschouwt hij dan ook als het hoogste τελος (telos: doel) van
het individuele bestaan. Loopt men daar omheen, dan wordt daarmee een streep
gehaald door het hele aardse bestaan en blijven alleen de eeuwigheid en de
geestelijke belangen over. „Wat op het eerste gezicht weliswaar niet gering is,
maar op de lange duur zeer inspannend is en tegelijkertijd op de een of
andere manier een ongelukkige existentie betekent.” (110)
De vrouw moet daarom niet
onmiddellijk beoordeeld worden maar in haar ‘volle wapenuitrusting’, dat wil
zeggen als vrouw en moeder. Al is het huwelijk alledaags, het behoort geheel en
al tot het tijdelijke, toch draagt het de herinnering van de eeuwigheid met
zich mee. Het is „een openbaring die in haar de verborgenheid van het hemelse
verraadt” (126), zo drukt Vilhelm zich lyrisch uit. Dat neemt niet weg dat het
huwelijk een waagstuk is. Het huwelijk vraagt dan ook om een besluit. Het is
geen zaak van het onmiddellijke. Vilhelm: „Hij [d.i. de man] buigt zich onder
de imperatief van de plicht en richt zich weer op in de optatief van het
besluit.” (126) In deze uitspraak wordt kernachtig de ethische existentiesfeer
onder woorden gebracht. De vraag is hoe –om met Immanuël Kant te spreken– de
onsterfelijkheid en God zich verhouden tot de moraal. Komt het religieuze tot
uitdrukking in het ethische of gaat het religieuze hier bovenuit?
Quidam
Deze vraag wordt opgehelderd in het psychologische
experiment ‘Schuldig’ – ‘Niet-schuldig’ van Frater Taciturnus. Het beschrijft
de lijdensgeschiedenis van quidam (een zeker man). De liefdesrelatie
tussen hem en quaedam (een zeker vrouw) staat onder grote druk en zal
uiteindelijk verbroken worden. In zijn dagboekaantekeningen reflecteert deze
zekere man op deze ongelukkige liefde. Zwaarmoedigheid is zijn wezen, zo
typeert hij zichzelf, daarom kan hij niet trouwen met die zekere vrouw. Hij kan
haar niet belasten met zijn zwaarmoedigheid. Enige overeenkomst met
Kierkegaards eigen leven valt in dezen moeilijk te ontkennen. Andere
autobiografische elementen, zoals de gespannen verhouding met zijn vader en
enkele zinspelingen op zijn leeftijd, maken duidelijk dat dit experiment en
Kierkegaards leven nauw met elkaar verbonden zijn. Het blijft echter een
experiment. Quidam beweegt zich dan ook binnen de grenzen van dit
gedachte-experiment, zodat hij niet het gevaar loopt van de hilariteit.
De zwaarmoedigheid van quidam is niet het enige wat
hem van quaedam verwijdert. Taciturnus merkt op: „Hem heb ik een sterke
geestelijke aanleg gegeven in de richting van het religieuze, haar heb ik
binnen de esthetische categorieën gehouden.” (443) Het zijn dus heterogene
individuen. De individualiteit van hem is in aanleg ethisch-religieus. Op deze
existentiesfeer is hij aangelegd. Dat vormt echter de enorme spanning tussen
beide personen. Quidam schrijft daar zelf over in zijn dagboekaantekening van 26
april, ochtend: „Ik kan niet geestelijk existeren als zij niet in
hetzelfde element zou kunnen existeren.” (332) Hij kan niet marchanderen. Zijn
geestelijke existentie is zijn diepste ademhaling. Die kan hij niet opofferen.
Dat zou een contradictie zijn, want zonder die bestaat hij niet. Uiteindelijk
komt quidam voor het schier onmogelijke besluit te staan; zijn relatie wordt
verbroken. Hij wendt zich door de oneindige resignatie, dat wil zeggen het
prijsgeven van alle verlangens en absolute overgave, tot het religieuze.
Religiositeit
Kenmerkend voor Kierkegaards denken is zijn spreken
over de enkeling. De wending tot het religieuze is ook zo’n eenzame wending.
Dit valt niet te leren. „Talen, kunsten, handvaardigheden enzovoort kan de ene mens
de andere leren, maar in ethisch-religieuze zin kan de een de andere niet
wezenlijk tot nut zijn” (363), aldus Frater Taciturnus. God wordt door hem
gezien als de ultieme dialecticus. Wanneer een mens Hem vreest, dan vreest hij wat
meer is dan hijzelf. In de relatie tussen God en mens, kan die mens zich dan
ook niet belangrijk houden. Die relatie is dan ook niet vanuit die enkele mens
te doorgronden, maar vanuit God; Die de mens gekozen heeft en niet de mens Hem.
Quidam: „Het is mijn keuze niet dat ik mij tot God wend, ik doe het gedwongen.”
(371)
Het religieuze is de absolute paradox. Het
absurdistische dat uitgaat boven het ethische en daarmee soms zelfs in strijd
is. Denk aan het offer van Abraham dat centraal staat in Kierkegaards Vrees
en beven. Het is ook de sfeer van de religieuze contradictie: „zich boven
een waterdiepte van 70.000 vadem te bevinden en tegelijkertijd blijmoedig
zijn.” (501) Door het dialectische moment van het berouw dringt men door tot de
hoogste, religieuze vreugde. Als een zelfkweller blijft Quidam echter halverwege steken in het berouw en komt niet
tot de allerlaatste strikt religieuze beweging. Hij lijkt niet verder te komen
dan ‘Religiositeit A’ –zoals dit onderscheid gemaakt wordt in Kierkegaards Onwetenschappelijk
naschrift. Ook wel de algemeen-menselijke religiositeit genoemd. De
christelijk-paradoxale religiositeit ofwel ‘Religiositeit B’ lijkt nog te ver
voor hem te zijn.
Wellicht zou Stadia op de levensweg het
summum van Kierkegaards schrijverschap genoemd kunnen worden. Alles komt hier
samen. Het esthetische, ethische en het religieuze als levenssferen. Ook de absolute zelfwording; de
christelijk-paradoxale religiositeit oftewel ‘Religiositeit B’. Wie niet
halverwege afhaakt –zoals Kierkegaard zelf bij monde van Frater Taciturnus
dacht– maar de Stadia doorworstelt, komt tot een diep inzicht in
Kierkegaards denken en het denken na hem. De latere (dialectische) theologie
valt zonder dit werk niet te verstaan. Dit is één van de grootste werken die het
Europese denken heeft voortgebracht. Daarbij past inderdaad alleen een
dergelijk voorname uitgave als waarin uitgeverij Damon het werk heeft
uitgegeven.
Stadia op de levensweg. Studies
van verschillende auteurs. [Søren
Kierkegaard Werken deel 10]. Vertaling Jan Marquart Scholtz en verklarende
noten Paul Cruysberghs. Met een nawoord van Johan Taels. Uitgeverij Damon:
Budel 2014. 653 blz. € 52,90.