Met de vertaling van Hiëronymus’ brieven heeft
de classicus drs. Chris Tazelaar een prestatie neergezet die zeer veel respect
afdwingt. Meer dan honderdvijftig epistels vertaalde hij vanuit het Latijn. De
relevantie van dit werk mag duidelijk zijn; in deze briefwisseling wordt het
leven en werk van de kerkvader levendig voor ogen gesteld.
Weliswaar is Eusebius Hiëronymus (ca. 347-420) door
paus Bonifatius VIII in 1295 uitgeroepen tot één van de grote kerkleraren van de
westelijke kerk, zijn werk en persoon zullen niet bij iedereen bekend zijn. In
een verklarende noot bij de eerste brief van Hiëronymus is een enkele
bladzijden tellende levensbeschrijving opgenomen. Helaas is deze in band II van
de briefwisseling opgenomen, terwijl brief 1 vanzelfsprekend in de eerst band
is afgedrukt. Het feit dat het notenapparaat opgenomen is in de tweede band en
niet volgt op de afzonderlijke brieven is het eerste punt van kritiek dat geuit
zou kunnen worden op de uitstekend verzorgde
uitgave van uitgeverij Damon. Een tweede punt van kritiek hangt hier enigszins
mee samen. In de noot op de eerste brief wordt een schets gegeven van
Hiëronymus, een algemene inleiding op het werk ontbreekt echter. Wellicht had
de briefwisseling voorafgegaan kunnen worden met een korte biografische schets
waarin biografie en theologie uiteen werden gezet. Wel worden de periodes,
waarin de brieven ingedeeld kunnen worden, kort geduid en van commentaar
voorzien. Tevens is elke brief voorzien van een kernachtige inleiding waarin de
inhoud wordt samengevat en waarin een toelichting wordt geven. De lezer wordt
dus zeker niet in het ongewisse gelaten.
Ascese
Tijdens het lezen van Hiëronymus’ brieven wordt
steeds meer duidelijk wie hij is. Een prachtig beeld van deze kerkvader, maar
ook van de vroege kerk, licht op uit het geschrevene. De bewondering voor de
briefschrijver groeit eveneens per brief. Geboren uit welgestelde ouders krijgt
hij de gelegenheid om te studeren in Rome. Hij verdiept zich voornamelijk in de
grammatica en verwerft een grote
kennis van de klassieke Latijnse literatuur. Eveneens maakt hij kennis met de
Griekse taal. Een prachtige voorbereiding op een maatschappelijke carrière, al
zou hij –waarschijnlijk tot verdriet van zijn vader– nooit een staatsambt
bekleden. Het christelijk-ascetische leven trekt de jonge Hiëronymus en hij
sluit zich aan bij diverse rondtrekkende ascetische groepen. Het verdere van
zijn leven zou hij besteden aan studie, met name het vertalen en verklaren van
de Heilige Schrift had Hieronymus’ warme belangstelling. Overigens moet
opgemerkt worden dat hij zijn kennis niet voor zichzelf houdt. Met name tijdens
zijn korte verblijf in Rome (382-385) lijkt hij een vraagbaak te zijn voor
allerlei filologische en exegetische kwesties. Paus Damasus benoemt Hiëronymus
dan ook tot archivaris-secretaris en belast hem met de vertaling van het Oude
Testament en de Evangeliën in het Latijn. Hiëronymus’ kennis van het Hebreeuws
moet groot geweest zijn. In ieder geval groter dan die van de paus, die hem in
brief 19 om een vertaling van het woord ‘Hosanna’ vraagt: „Ik verzoek uwe
Genegenheid en haar vurige en levendige scherpzinnigheid om al die opvattingen
te schiften en al die dubbelzinnigheden glad te strijken, en eenduidig op te
schrijven wat dit woord bij de Hebreeën betekent.” (Ep. 19.1.)
Het antwoord volgt in de brief die Hiëronymus op
zijn beurt aan de paus schrijft. De briefschrijver erkent dat er tal van
vertalingen en uitleggingen de ronde doen. Velen doen de oorspronkelijke
betekenis echter te kort. Hiëronymus remedie luidt dan: „Rest dus dat wij, zonder
aandacht voor de stroompjes van gissingen, naar de bron zelf, waaruit het woord
door de evangelisten genomen is, terugkeren.” (Ep. 20.1.) Op deze opmerking volgt een uiteenzetting waarin niet
alleen zijn kennis van het Hebreeuws, maar ook van het Grieks en de
vroegchristelijke exegese, schittert. De opmerking waarmee hij zijn brief
eindigt, lijkt dan ook niet helemaal op zijn plaats te zijn. Hiëronymus besluit
namelijk zijn schrijven door op te merken: „Voor zover de middelmatigheid van
mijn intelligentie dat toeliet heb ik dit kort en in hoofdlijnen gedicteerd.” (Ep. 20.5.) Niet alleen de paus, maar ook
Marcella –een jonge weduwe uit de Romeinse adel die na de dood van haar man
koos voor de christelijk-ascetische weduwstaat– legt diverse vertaal- en uitlegkundige
vragen voor aan Hiëronymus. Hier zij opgemerkt dat er een levendige
briefwisseling ontstond tussen hen, nadat Hiëronymus door paus Damasus in 382 is geïntroduceerd in de ascetische gemeenschap waarin Marcella leeft.
Opvallend is de intelligentie van deze vrouw. Zij beheerst het Grieks en het
Hebreeuws en wisselt op hoogstaand niveau van gedachten met Hiëronymus. In een
van haar brieven vraagt ze naar de betekenis van de verschillende Godsnamen.
Zij krijgt daarop een uitgebreid antwoord waarin zowel Hebreeuwse als Griekse
termen worden gebezigd. Heel aardig is om te lezen dat Hiëronymus –overigens in
navolging van Origenes– van mening is dat sommige woorden niet of nauwelijks te
vertalen zijn. Toch onderneemt hij met zijn Vulgaatvertaling, die sinds het
concilie van Trente in 1546 als enige gezaghebbende vertaling binnen de kerk
van Rome gold, een onderneming om de Hebreeuwse tekst over te zetten in het
Latijn.
Origenisme
Brief 51 vormt een belangrijk keerpunt in het leven
van Hiëronymus. In de eigenlijke zin is dit niet een brief van de kerkvader,
maar van bisschop Epiphanius (bisschop van Salamis op Cypris). De vertaling is
echter wel van Hiëronymus’ hand. Het schrijven was gericht aan Johannes,
bisschop van Jeruzalem. Allereerst ging het in deze brief om de wijding van
Hiëronymus’ broer; Paulinianus. Veel belangrijker waren echter de uitlatingen
over de al eerder genoemde Origenes (ca. 180- 253/254). Hiëronymus had in tal
van brieven (cf. Ep. 33) zijn lof
geuit over deze originele theoloog en exegeet. Hij had zelfs enkele van zijn
werken vertaald. De theologie van Origenes zorgde echter voor reuring binnen de
kerk. Hij werd als onorthodox bestempeld en later zelfs als ketter veroordeeld.
Was aanvankelijk alleen het oosten met de heterodoxie van Origenes
geconfronteerd, door deze brief werd de kwestie ook in het westen bekend. Hiëronymus
blijft zelf niet buiten schot. Zo beschuldigt Vigilantius hem van origenisme, waartegen de kerkvader zich verweert.
Origenes lezen en zelfs citeren, zo betuigt hij in zijn repliek, betekent niet
het in alles met hem eens zijn! Later zou Hiëronymus zich nog duidelijker
uitspreken wanneer hij schrijft: „Ik heb Origenes namelijk altijd erkend als
vertaler en uitlegger van de Schriften, maar als betrouwbaar dogmaticus heb ik
hem steeds met grote beslistheid afgewezen.” (Ep. 82.7.) Deze evenwichtige houding kenmerkt de vertaler van de
Vulgaat, die in al zijn liefde voor de schrift alle exegetische verhandelingen
verslond die hij maar kon bemachtigen. Al wordt zijn toon wel scherper en geeft
hij steeds explicieter aan in welk opzicht Origenes heeft gedwaald.
De toon in zijn briefwisseling met de kerkvader
Augustinus was overigens ook niet altijd mild. Lange tijd was er sprake van een
soort miscommunicatie tussen die twee groten. Hiëronymus weet dat aan de grote
afstand die er tussen hen was. Lange tijd verstreek voordat de brieven die zij
elkaar schreven aankwamen. In de eerste brieven die ze elkaar schrijven, houdt
vooral de exegese van Galaten 2, 11-14 hen bezig. In zijn antwoord aan de
kerkvader van het westen spreekt Hiëronymus zich duidelijk uit over de wet en
de vervulling daarvan door Christus. In deze exegetische kwestie gaat het
eigenlijk om een fundamentele vraag die Hiëronymus van groot belang acht. „In
plaats van de genade van de Wet, die voorbijgegaan is, hebben wij de blijvende
genade van het evangelie ontvangen, en in plaats van de ‘schaduwen’ en
‘gestalten’ van het Oude Verbond is de waarheid gekomen door Jezus Christus.” (Ep. 112.14.) Door dit te zeggen
bestrijdt hij Augustinus’ gedachte dat riten van de joden niet verderfelijk
zouden zijn voor christenen uit het Jodendom, zoals in dit geval Paulus.
Hiëronymus heeft geen behoefte meer aan een verdere polemiek. Die noemt zichzelf
‘hoogbejaard’ en ‘op sterven na dood’. Hij verzoekt Augustinus dan ook hem met
rust te laten.
Toch is het Hiëronymus zelf die in 416 weer contact
zou zoeken met zijn eerdere opponent. In alle vriendelijkheid wil hij graag met
dit ‘genie’ blijven discussiëren. Dat is echter niet de eigenlijke rede van
zijn schrijven: „Laten wij ons liever nog meer inspanning getroosten om die allerverderfelijkste
ketterij uit de kerk te doen verdwijnen […]” (Ep. 134.1.) Hiëronymus doelt hiermee op het pelagianisme dat steeds meer om zich heen greep. De steun blijft
niet uit en in een brief van Augustinus –die in deze uitgave toegevoegd is als
brief 134A– schrijft hij deze ‘pest’ te zullen bestrijden. Met niet aflatende
ijver zou hij de orthodoxe leer verdedigen tegen het oprukkende pelagianisme.
„Moge de barmhartigheid
van Christus de Heer u in goede gezondheid en mijner gedachtig beschermen,
eerbiedwaardige heer en gelukzalige bisschop”(Ep. 141.1.), zo schrijft Hiëronymus in een van zijn laatste brieven
aan Augustinus. Strijdend voor de catholica,
eindigen ze in harmonie. Deze ‘oude os’ en deze jongeling die een oude man
uitdaagde. Al bleek dit verschil heel relatief te zijn. Hiëronymus zou in 420
sterven, Augustinus in 430. Hierynomus bleek toch overdreven te hebben toen hij aan Augustinus schreef: „Wij hebben onze tijd gehad
en wij hebben zoveel als we konden in de renbaan gelopen; laat ons nu rust
gegund zijn, terwijl u rent en lange ronden aflegt.” (Ep. 102.2.)
Hiëronymus, Brieven. Band I en II. Vertaald uit het
Latijn en van aantekeningen voorzien door Chris Tazelaar. Uitgeverij Damon:
Budel 2008. 1468 blz. € 84,90.