donderdag 24 juli 2014

Stadia op de levensweg. Studies van verschillende auteurs. [Søren Kierkegaard Werken deel 10]

„Ach, ach, ach, welk een geluk dat er geen lezer is die dit boek helemaal uitleest […]” (519), zo verzucht Frater Taciturnus aan het einde van zijn psychologische experiment; een lijdensgeschiedenis die de titel ‘Schuldig?’ – ‘Niet-schuldig?’ draagt. Tien bladzijden eerder had hij zich al in zijn slotwoord vertwijfeld gericht tot de lezer: „Geachte lezer! – Doch tot wie spreek ik? Er is misschien niemand meer over.” (510) Wat beweegt iemand om honderden bladzijden te schrijven voor slechts een enkeling?

Frater Taciturnus (Broeder de Zwijger) is één van de pseudoniemen waarvan de Deense denker en schrijver Søren Kierkegaard (1813-1855) zich bedient in zijn werk Stadia op de levensweg. Heel terecht wordt door Johan Taels in zijn slotwoord opgemerkt dat dit wellicht Kierkegaards meest literaire, maar ook zijn moeilijkste werk is. De schrijver gebruikt niet alleen vele pseudoniemen, maar ook tal van stijlen, stemmingen en perspectieven. Het is niet een werk dat door één auteur geschreven is, althans zo doet de oorspronkelijke uitgever het voorkomen. Het betreft volgens uitgever Hilarius Bogbinden (de opgewekte boekbinder) een aantal manuscripten van verschillende auteurs die eigenlijk per toeval in zijn bezit zijn gekomen. Elk van deze manuscripten vertegenwoordigen een stadium op de levensweg. Respectievelijk het esthetische, het ethische en het religieuze stadium. Overigens dient opgemerkt te worden dat het woord stadium nauwelijks wordt gebruikt in het werk. Veeleer wordt gesproken over ‘sfeer’ of ‘existentiesfeer’.
De verschillende stadia of ‘existentiesferen’ worden door verschillende auteurs vanuit verschillende perspectieven en in verschillende stijlen beschreven. Deze hoeveelheid van pseudoniemen, perspectieven en stijlen maakt het werk uitermate boeiend, maar ook enigszins complex. Heel bewust koos Kierkegaard voor deze manier van schrijven. Het was hem niet te doen om een afgerond systeem waarin hij zijn gedachten uiteen zou zetten en waarmee meteen duidelijk zou zijn wat zijn denken inhield. De Deense denker wil de enkeling aanspreken, daarom maakt hij gebruik van tal van verschillende personages die de zaak telkens weer van een andere kant benaderen. Tussen de regels door wordt duidelijk gemaakt wat Kierkegaard nu eigenlijk bedoelt. Soms wordt met een aforisme een wending aan Kierkegaards betoog gegeven die de gedachtegang van de lezer totaal verstoort. Met behulp van de indirecte mededeling en de dialectiek wordt die enkele lezer die volhoudt duidelijk waar het Kierkegaard om te doen was.

In vino veritas
De eerst beschreven levenssfeer is de esthetische. Hierin gaat het om het onmiddellijke. Om de idealiteit die de dingen moeten bezitten en de zinnelijkheid van het bestaan. De onmiddellijkheid hoeft echter niet alleen zinnelijk te zijn, maar kan ook geestelijk zijn. Ook daarin kan een directheid schuilgaan die Kierkegaard plaatst binnen de esthetische existentiesfeer. Het is William Afham die in het eerste deel van Stadia op levensweg een herinnering navertelt onder de titel ‘In vino vertitas’ (De waarheid zit in de wijn). Afham nam deel aan het feestmaal zonder daadwerkelijk deelnemer te zijn. Het betreft een Platoons geïnspireerd symposium waaraan vijf welbespraakte cynici deelnemen, te weten; een jongeman, Constantin Constantius, Victor Eramita, de couturier en Johannes de verleider. Wie bekend is met Kierkegaards werk zal sommige namen herkennen. Zo is Johannes de verleider een van de hoofdpersonen uit Kierkegaards grote werk Of/Of.
Tijdens het symposium moeten de deelnemers een rede op de liefde of de erotiek houden. Het motto van de avond , ‘In vino veritas’, moet wel bewaarheid worden. „[…] Er mocht niet worden gesproken behalve in vino, en geen waarheid mocht er worden gehoord dan die in vino is, wanneer de wijn een excuus is voor de waarheid en de waarheid een excuus voor de wijn” (34), zo verhaalt William Afham. Slechts direct en onmiddellijk, zij het doormiddel van de wijn, mocht er gesproken worden over de liefde en de erotiek. Niet alleen in de rede, maar ook in het overige wordt duidelijk dat de onmiddellijkheid en zinnelijkheid de boventoon voeren. In beeldende taal maakt William dit duidelijk: „Ze zetten zich aan de dis. Op het zelfde moment was het kleine gezelschap als met één enkele afzet midden op de oneindige zee van genot. Elk had al zijn gedachten, al zijn begeren gericht op het gastmaal, had zijn ziel vlot gemaakt voor het genot dat in overvloed werd geboden en waarin de ziel overstroomde.” (37)
Alles moet onmiddellijk genoten worden met alle zintuigen. De spijs, de wijn, de muziek en de fontein. Allen houden zij een rede waarin zij reflecteren op de liefde en de erotiek. Het is echter geen reflectie waarmee de estheticus zijn onmiddellijke bestaan ter discussie wil stellen. De estheticus reflecteert om zijn passie te intensiveren. Het feestmaal wordt abrupt afgebroken met het breken van het glas als een plengoffer aan de goden.

Vilhelm
Na het feest ontmoeten de vijf cynici in de ochtendkoelte rechter Vilhelm –evenals Johannes de verleider een hoofdpersoon uit Kierkegaards Of/Of– en zijn vrouw. In al zijn eenvoud en subtiliteit weet Kierkegaard dan de overgang te maken van het esthetische naar het ethische stadium wanneer de vrouw van rechter Vilhelm haar man een kopje thee aanbiedt. Men zou haast zeggen dat in dit kopje thee het ethische wordt verbeeld. William Afham:  „Ook al was iemand misschien anders geen vriend van thee, hij zou in plaats van de rechter hebben moeten zijn, mij leek die drank op dat ogenblik de meest uitnodigende die maar denkbaar was, en alleen de uitnodigende blik van de vriendelijke vrouw kwam mij nog uitnodigender voor.” (92) De trouw en de toewijding van de vrouw brengen tot uitdrukking wat het huwelijk in alle concreetheid inhoudt. Zoals Vilhelm zelf uitdrukt: „De abstractie is de eerste uitdrukking van de idealiteit, maar de concretie is haar wezenlijke uitdrukking.” (124)
De ethische existentiesfeer wordt door het pseudoniem van rechter Vilhelm tot uitdrukking gebracht in zijn ‘Allerlei over het huwelijk tegen bedenkingen. Door een gehuwd man.’ In dit relaas bedient hij de deelnemers van het symposium van repliek. Tegen hun onmiddellijke en zinnelijke en daarmee soms smadelijke manier van spreken over liefde en erotiek stelt hij het huwelijk. Is de verliefdheid de eerste onmiddellijkheid. Het huwelijk is de tweede onmiddellijkheid, waarin de verliefdheid in een uitgezuiverde gestalte is opgenomen. Het huwelijk wordt door hem dan ook gezien als de diepste, hoogste en schoonste uitdrukking van de verliefdheid. Dat beschouwt hij dan ook als het hoogste τελος (telos: doel) van het individuele bestaan. Loopt men daar omheen, dan wordt daarmee een streep gehaald door het hele aardse bestaan en blijven alleen de eeuwigheid en de geestelijke belangen over. „Wat op het eerste gezicht weliswaar niet gering is, maar op de lange duur zeer inspannend is en tegelijkertijd op de een of andere manier een ongelukkige existentie betekent.” (110)
De vrouw moet daarom niet onmiddellijk beoordeeld worden maar in haar ‘volle wapenuitrusting’, dat wil zeggen als vrouw en moeder. Al is het huwelijk alledaags, het behoort geheel en al tot het tijdelijke, toch draagt het de herinnering van de eeuwigheid met zich mee. Het is „een openbaring die in haar de verborgenheid van het hemelse verraadt” (126), zo drukt Vilhelm zich lyrisch uit. Dat neemt niet weg dat het huwelijk een waagstuk is. Het huwelijk vraagt dan ook om een besluit. Het is geen zaak van het onmiddellijke. Vilhelm: „Hij [d.i. de man] buigt zich onder de imperatief van de plicht en richt zich weer op in de optatief van het besluit.” (126) In deze uitspraak wordt kernachtig de ethische existentiesfeer onder woorden gebracht. De vraag is hoe –om met Immanuël Kant te spreken– de onsterfelijkheid en God zich verhouden tot de moraal. Komt het religieuze tot uitdrukking in het ethische of gaat het religieuze hier bovenuit?

Quidam
Deze vraag wordt opgehelderd in het psychologische experiment ‘Schuldig’ – ‘Niet-schuldig’ van Frater Taciturnus. Het beschrijft de lijdensgeschiedenis van quidam (een zeker man). De liefdesrelatie tussen hem en quaedam (een zeker vrouw) staat onder grote druk en zal uiteindelijk verbroken worden. In zijn dagboekaantekeningen reflecteert deze zekere man op deze ongelukkige liefde. Zwaarmoedigheid is zijn wezen, zo typeert hij zichzelf, daarom kan hij niet trouwen met die zekere vrouw. Hij kan haar niet belasten met zijn zwaarmoedigheid. Enige overeenkomst met Kierkegaards eigen leven valt in dezen moeilijk te ontkennen. Andere autobiografische elementen, zoals de gespannen verhouding met zijn vader en enkele zinspelingen op zijn leeftijd, maken duidelijk dat dit experiment en Kierkegaards leven nauw met elkaar verbonden zijn. Het blijft echter een experiment. Quidam beweegt zich dan ook binnen de grenzen van dit gedachte-experiment, zodat hij niet het gevaar loopt van de hilariteit.
De zwaarmoedigheid van quidam is niet het enige wat hem van quaedam verwijdert. Taciturnus merkt op: „Hem heb ik een sterke geestelijke aanleg gegeven in de richting van het religieuze, haar heb ik binnen de esthetische categorieën gehouden.” (443) Het zijn dus heterogene individuen. De individualiteit van hem is in aanleg ethisch-religieus. Op deze existentiesfeer is hij aangelegd. Dat vormt echter de enorme spanning tussen beide personen. Quidam schrijft daar zelf over in zijn dagboekaantekening van 26 april, ochtend: „Ik kan niet geestelijk existeren als zij niet in hetzelfde element zou kunnen existeren.” (332) Hij kan niet marchanderen. Zijn geestelijke existentie is zijn diepste ademhaling. Die kan hij niet opofferen. Dat zou een contradictie zijn, want zonder die bestaat hij niet. Uiteindelijk komt quidam voor het schier onmogelijke besluit te staan; zijn relatie wordt verbroken. Hij wendt zich door de oneindige resignatie, dat wil zeggen het prijsgeven van alle verlangens en absolute overgave, tot het religieuze.

Religiositeit
Kenmerkend voor Kierkegaards denken is zijn spreken over de enkeling. De wending tot het religieuze is ook zo’n eenzame wending. Dit valt niet te leren. „Talen, kunsten, handvaardigheden enzovoort kan de ene mens de andere leren, maar in ethisch-religieuze zin kan de een de andere niet wezenlijk tot nut zijn” (363), aldus Frater Taciturnus. God wordt door hem gezien als de ultieme dialecticus. Wanneer een mens Hem vreest, dan vreest hij wat meer is dan hijzelf. In de relatie tussen God en mens, kan die mens zich dan ook niet belangrijk houden. Die relatie is dan ook niet vanuit die enkele mens te doorgronden, maar vanuit God; Die de mens gekozen heeft en niet de mens Hem. Quidam: „Het is mijn keuze niet dat ik mij tot God wend, ik doe het gedwongen.” (371)
Het religieuze is de absolute paradox. Het absurdistische dat uitgaat boven het ethische en daarmee soms zelfs in strijd is. Denk aan het offer van Abraham dat centraal staat in Kierkegaards Vrees en beven. Het is ook de sfeer van de religieuze contradictie: „zich boven een waterdiepte van 70.000 vadem te bevinden en tegelijkertijd blijmoedig zijn.” (501) Door het dialectische moment van het berouw dringt men door tot de hoogste, religieuze vreugde. Als een zelfkweller blijft Quidam echter  halverwege steken in het berouw en komt niet tot de allerlaatste strikt religieuze beweging. Hij lijkt niet verder te komen dan ‘Religiositeit A’ –zoals dit onderscheid gemaakt wordt in Kierkegaards Onwetenschappelijk naschrift. Ook wel de algemeen-menselijke religiositeit genoemd. De christelijk-paradoxale religiositeit ofwel ‘Religiositeit B’ lijkt nog te ver voor hem te zijn.

Wellicht zou Stadia op de levensweg het summum van Kierkegaards schrijverschap genoemd kunnen worden. Alles komt hier samen. Het esthetische, ethische en het religieuze als levenssferen. Ook de absolute zelfwording; de christelijk-paradoxale religiositeit oftewel ‘Religiositeit B’. Wie niet halverwege afhaakt –zoals Kierkegaard zelf bij monde van Frater Taciturnus dacht– maar de Stadia doorworstelt, komt tot een diep inzicht in Kierkegaards denken en het denken na hem. De latere (dialectische) theologie valt zonder dit werk niet te verstaan. Dit is één van de grootste werken die het Europese denken heeft voortgebracht. Daarbij past inderdaad alleen een dergelijk voorname uitgave als waarin uitgeverij Damon het werk heeft uitgegeven.  

Stadia op de levensweg. Studies van verschillende auteurs. [Søren Kierkegaard Werken deel 10]. Vertaling Jan Marquart Scholtz en verklarende noten Paul Cruysberghs. Met een nawoord van Johan Taels. Uitgeverij Damon: Budel 2014. 653 blz. € 52,90.