dinsdag 3 juli 2012

A. de Reuver, Verlangen naar het Vaderland



De apostel Paulus spreekt het hartstochtelijke verlangen uit dat hij ontbonden wil worden om met Christus te zijn. „Want dat is zeer verre het beste”, zo verklaart de apostel. Tegelijkertijd is Paulus zich bewust van zijn roeping in deze wereld. In dit spanningsveld stond Paulus en met hem allen die verlangen naar het Vaderland.

Over het verlangen naar het Vaderland gaat het negende deel in de Studium Generale-reeks dat onlangs van de hand van professor dr. A. de Reuver is verschenen. De Reuver heeft al eerder in deze reeks gepubliceerd. Zo schreef hij onder andere over de doop en het heilig avondmaal. Telkens putte de emeritus hoogleraar uit de rijke geschiedenis van de kerk der eeuwen. Luther, Calvijn, Teellinck en Kohlbrugge werden steeds sprekend ingebracht. Zij komen ook in zijn meest recente publicatie aan het woord. Aan dit viertal wordt echter het geluid van een drietal voorreformatorische gelovigen toegevoegd. Augustinus, Bernardus van Clairvaux en Thomas à Kempis blijken al eerder de toon gezet te hebben.

Bruidsmystiek
Met name uit de diepe tonen van middeleeuwse mystici als Bernardus van Clairvaux (1090-1153) en Thomas à Kempis (1379-1471) klinkt het verlangen naar de hemel. De Cisterciënzer monnik Bernardus van Clairvaux hield zich intensief bezig met de bestudering van de Schrift. Hij verwierf zo’n enorme Bijbelkennis dat van hem wordt gezegd dat hij ‘Bijbel’ sprak „zoals anderen Latijn of Frans!”, aldus De Reuver. Belangrijker is echter dat Bernardus in de Schrift Christus –de hemelse Bruidegom–ontmoette. Naar die Bruidegom gaat het verlangen van Bernardus uit. En juist in het vanuit de Schriften overdenken van de lijdensweg van Christus komt het verlangen naar de Bruidegom ten volle tot uiting. Wanneer de abt van Clairvaux aan het lijden van Christus denkt, roept hij in de lyrische taal van het Hooglied uit: „De bruid ziet dit, en des te meer doorboort het zwaard van de liefde haar eigen ziel, zodat zij zegt: Ik ben krank van liefde.”
De hemel, dat is voor zowel Bernardus als voor Thomas verenigd te zijn met Christus. Groot is dit hemelse verlangen, maar beiden ervaren ook de gebondenheid aan het aardse leven. Thomas voelt zich een ‘balling’ en ‘pelgrim’. Concluderend merkt De Reuver op: „Voor allen die God hebben lief gekregen is de eigenlijke plaats van vestiging de hemel, waar Christus is.” De gelovige verlangt naar de vereniging met God, maar wordt getrokken door wereld en eigen vlees. Deze aanvechting doet A Kempis verzuchten: „Kom tot mij, hemelse zoetheid, en laat alle onzuiverheid voor Uw aanschijn op de vlucht slaan.”

Verlovingstijd
Alle theologen die De Reuver behandelt, kennen het ‘paulinische’ verlangen naar Christus, maar worstelen ook met de vraag hoe zij het aardse bestaan moeten waarderen. De Reuver zoekt naar een antwoord op deze vraag. Hij gaat te rade bij Calvijn. De reformator spreekt met twee woorden. Enerzijds typeert hij het aardse bestaan als ‘ballingschap’ of ‘kerker’. Anderzijds prijst Calvijn het genieten van Gods goede scheppingsgaven ruimhartig aan. De Reuver vat samen: „Calvijns ethiek wordt beheerst door die dorst naar de God van zijn leven.” De roeping van de gelovige typeert Calvijn als een ‘wachtpost’. Dr. de Reuver: „Het is een positie die we zolang hebben in te nemen totdat God, Die er ons heen riep, ook weer wegroept.” Hemels verlangen en roeping sluiten elkaar dus niet uit.
Professor de Reuver heeft oud goud opgedolven uit een rijke traditie. Tal van schitterende citaten maken dit boekje zeer lezenswaardig. De lezer wordt geboeid tot de laatste bladzijde en wil verder. Een lijst met aanbevolen literatuur zou dan ook zeer welkom zijn geweest. Desalniettemin is dit boekje bijzonder de moeite waard. De lezer hoort van het reikhalzende verlangen van grote theologen. Zij verlangden naar de bruiloftsdag, maar leefden nog in de verlovingstijd. 

Dr. A. de Reuver, Verlangen naar het Vaderland. Uitg. Groen: Heerenveen 2009. 110 blz. € 9,95

vrijdag 29 juni 2012

J.G. Barnhoorn, Amicitia Christiana


Mejuffrouw M.E. Kluit schreef eens: „Het Réveil is slechts weer te geven in de personen.” De correspondentie van twee van die personen heeft J.G. Barnhoorn, emeritus predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland, onder de loep genomen. Het resulteerde in een kloek proefschrift over Isaäc da Costa en Guillaume Groen van Prinsterer in hun briefwisseling. Op 3 september 2009 verdedigde ds. Barnhoorn zijn dissertatie ‘Amicitia Christiana’ aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Een bewonderenswaardige prestatie, want zoals de auteur zelf schrijft: „Te promoveren op 76-jarige leeftijd is bepaald geen alledaags verschijnsel.” Het proefschrift telt bijna 500 pagina’s en is breder dan men in eerste instantie zou vermoeden. Barnhoorn heeft niet alleen de vriendschap tussen Da Costa en Groen willen beschrijven zoals die in hun brieven oplicht, maar ook tal van kerkelijke en maatschappelijke kwesties die Da Costa en Groen bezighielden. In deze breedte zit enerzijds de kracht, anderzijds de zwakte van Barnhoorns studie.
Bilderdijk
Bij wijze van inleiding worden Da Costa en Groen allereerst in een kerkhistorische context geplaatst. Isaäc da Costa (1798- 1860), telg uit een geslacht van rijke sefardische joden, komt tijdens zijn studententijd in aanraking met de dichter Willem Bilderdijk. In 1820 maakt Da Costa de overgang naar het christelijk geloof. „Gegrepen door de persoon van Christus, zou hij tot het einde van zijn leven van Hem blijven getuigen”, aldus Barnhoorn. Getuigend is zeker Da Costa’s geschrift Bezwaren tegen den Geest der eeuw (1823), hierin toont de jonge jurist zich een ware leerling van de contrarevolutionaire Bilderdijk. Barnhoorn: „Da Costa’s geschrift had de uitwerking van een steen in een vijver.” De aristocratische Guillame Groen van Prinsterer (1801-1876) volgde tijdens zijn studententijd, evenals Da Costa, het privatissimum van Bilderdijk. Tijdens deze colleges raakten vele studenten onder de indruk van hun geniale leermeester. Zo ook de jonge Groen, al blijft hij kritisch: „Van Bilderdijkianisme was bij mij geen zweem. Door deze contrarevolutionaire felheid ben ik niet meegesleept”. De invloed van Bilderdijk –met name op Da Costa– zal gedurende de gehele vriendschap merkbaar blijven en dikwijls leiden tot uiteenlopende visies.

Kracht en zwakte
Barnhoorns studie is niet chronologisch opgezet, maar meer thematisch. De auteur beschrijft de visie van respectievelijk Da Costa en Groen op onder andere ‘de strijd voor kerkherstel’, ‘de zin van de geschiedenis’ en ‘het onderwijsvraagstuk’. Deze opzet zorgt voor een duidelijk overzicht. Het wordt de lezer duidelijk wat Da Costa en Groen bewoog in hun strijd tegen tijdgeest, ongeloof en revolutie. Anderzijds leidt deze thematische opzet tot een breedvoerigheid die afdoet aan de diepgang van de studie. De schrijver maakt vooral gebruik van de ruim 500 brieven die over en weer werden geschreven. Van andere geschriften die door zowel Da Costa als Groen werden geschreven, wordt eveneens gebruik gemaakt. Tenslotte put Barnhoorn ook uit secundaire literatuur die over het Réveil is verschenen. Helaas dreigt echter de secundaire literatuur de briefwisseling naar de achtergrond te verdringen.

Naast het vurige pleidooi dat Barnhoorn houdt voor een actualisering van Da Costa’s en Groens gedachtegoed, ligt de waarde van deze dissertatie vooral daarin dat de schrijver een goed overzicht biedt van de ontwikkeling in het denken van beide hoofdpersonen. Het komt in deze publicatie echter niet tot een werkelijke ontmoeting tussen beide personen. Terwijl juist die gevoelige en romantische omgang kenmerkend is voor het vriendschapsideaal binnen het Réveil. Ten dele zal dit te maken hebben met de thematische opzet van het boek, maar ook met de karakters van de vrienden. De vraag is dan ook of er bij Da Costa en Groen sprake is geweest van een innige omgang, zoals bijvoorbeeld de omgang tussen Da Costa en Willem de Clerq. Niettemin hadden Da Costa en Groen een gemeenschappelijk beleden geloof in Christus. J.G. Barnhoorn: „Door deze christocentrische instelling gedreven hebben Da Costa en Groen ons in hun briefwisseling een getuigenis nagelaten, dat onze belangstelling (en ons respect) ten volle waard is.” Hierin willen wij de schrijver van harte bijvallen.

J.G. Barnhoorn, Amicitia Christiana. Da Costa en Groen van Prinsterer in hun briefwisseling (1830-1860). Uitg. De Banier, Apeldoorn 2009. 480 blz. € 34,90

donderdag 28 juni 2012

G. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie


Het hoofdwerk van Groen van Prinsterer verscheen in 1847, en is nog steeds een profetisch getuigenis. Dit komt duidelijk naar voren in het feit dat dit boek al weer een herdruk heeft beleefd in de serie van Klassiek Licht. Het blijft actueel. 

Doel 
Het boek bestaat uit gebundelde lezingen van Groen. Hij heeft deze lezingen gehouden met het oog op de revolutionaire tijd waarin hij leefde. Een jaar na de publicatie van zijn lezingen zou er ook een revolutie in Nederland plaatsvinden. Zijn opzet met deze lezingencyclus is om aan te tonen dat de revolutie zijn oorsprong heeft in de revolutiebegrippen. Die liggen eraan ten grondslag. En met deze theorie die hij schetst komt hij tot een typering dat revolutie ten diepste ongeloof is. 


Wijze
Groen (1801-1876) was rechtsgeleerde en historicus, wat nadrukkelijk te zien is in het boek. Veel aandacht wordt besteed aan het staatsrecht en vooral aan de geschiedenis rondom de Franse revolutie en de geschiedenis van Nederland in dezelfde tijd. Zijn historische insteek vond ik niet de meest interessante gedeeltes. Groen is hierin sterk bezig om de geschiedenis zo te bezien dat ze zijn eigen stellingen onderbouwen. 
Zijn typering van het onderliggende idee van de revolutie is veel boeiender. Vooral als hij daaraan de consequenties gaat verbinden voor de toekomst. Groen ziet de geschiedenis dan ook sterk causaal. Hij vraagt zich bijvoorbeeld af wat de gevolgen van de soevereiniteit van de rede zal zijn, vooral als ze daarbij de openbaring ontkent. Wat zal dan gebeuren als de mens niet bereid is of in staat is om zich tot God te bekeren? – Want deze bekering blijft het antwoord van Groen op alle revolutie. ­– “Allereerst door zich zo veel mogelijk te ontdoen van de gedachte aan alles wat goddelijk is. Men is afgemat door de eindeloze en vruchteloze strijd van meningen en stelsels en is evenmin overtuigd door het scepticisme als door atheïstische drogredenen. Hierdoor zoekt de mens niet langer naar waarheid. De uitroep ‘wat is waarheid?’ was vroeger nog wel eens de leus van de weetgierigheid of de noodkreet van het beangstigend geweten. Nu wordt zij de taal van luie weerzin. Evenmin ingenomen met de dwaling als vijandig aan de waarheid, wordt men onverschillig tegenover beide. Men stelt beide gelijk en streeft tijdelijk belang en zinnelijk genot na. Men is verdraagzaam tegenover alles wat het streven naar aardse goederen en aardse vrede niet in de weg staat. De tijd van de geestdrift voor het ongeloof is voorbij. Er is geen enkele belangstelling meer voor enig geestelijk beginsel.” (213) Hier klinkt profetie! 

Redactie
De inleiding op deze uitgave is verzorgd door Roel Kuiper, die de uitgave met zijn zoon heeft bereidt. De nadruk hierin ligt vooral op de ontvangst, en is erg behulpzaam. Slechts één punt van kritiek heb ik op deze verzorgde uitgave. Ik heb het hele boek doorgelezen met de vraag wanneer nu de befaamde uitspraak van Groen zou komen “Ik (…) twee woorden, als onderpand der zege, ten leus heb; er staat geschreven! Er is geschied! een fundament tegen elk schutgevaarte, een wortel tegen iedere wervelwind van filosofisch ongeloof bestand.” Die heb ik nergens gelezen. Na een oude druk er bij te hebben gepakt ontdekte ik dat deze in het woord vooraf staat. Maar deze is niet opgenomen in de druk van het Klassiek Licht! Een groot tekort.


Slotbeschouwing 
Gezien het feit dat deze uitgave al weer herdrukt is, is het duidelijk dat het boek niet wordt onderschat door de lezers van vandaag de dag. In deze heftig politieke tijden geldt Groens werk dan ook als een baken in de storm. 

G. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie. Nederlands Dagblad, Barneveld 20112, 392 blz. €15,90.