maandag 2 december 2013

Thomas R. Schreiner, The King and His Beauty

Voor mij ligt het nieuwste boek van Thomas R. Schreiner, The King and His beauty. De ondertitel luidt ‘A Biblical Theology of the Old and New Testament.’ Het boek is uitgegeven bij Baker Academic. Deze tak van de Baker uitgeversgroep richt zich met name op studenten en academici. Onder andere geven zij ook de aanbevelenswaardige serie Baker Exegetical Commentary on the New Testament uit. En nu dus een theologie van het Oude en Nieuwe Testament. Het boek bestaat uit iets meer dan zevenhonderd pagina’s, inclusief een bibliografie, auteur-, tekst en zaakregister. Het moge duidelijk zijn dat de auteur zich heeft moeten beperken.

Auteur
De auteur, Thomas Schreiner, is hoogleraar Nieuwe Testament aan The Southern Baptist Theological Seminary in Louisville, Kentucky. Ook is hij predikant van de Clifton Baptist Church in Louisville, Kentucky. Hij schreef reeds vele boeken, met name op het gebied van het Nieuwe Testament. Zo schreef hij eerder een Theologie van het Nieuwe Testament, een Theologie van Paulus en een commentaar op Galaten en Romeinen. Zijn brede kennis heeft hij gebruikt voor deze uitgave. Het eerste concept van dit boek is geschreven zonder secundaire bronnen te raadplegen, zo schrijft hij in de inleiding. In de tweede instantie is aan de hand van verder onderzoek het boek verrijkt en aangevuld. Hij schrijft dat het niet bedoeld is als ‘a technical work’ voor academici, maar vooral ook studenten en geïnteresseerde leken op het oog heeft.

Opzet
Wie een Bijbelse Theologie schrijft komt allereerst te staan voor de belangrijke vraag naar de methode. Paul en Koorevaar staan in hun Theologie van het Oude Testament uitgebreid stil bij de vragen die dit oproept. In de King and His Beauty komen deze vragen nauwelijks aan de orde. Het belang van deze vragen voor de inhoud van de Bijbelse Theologie wordt volgens hem te vaak onderschat. Het voordeel hiervan is dat Schreiner direct met de inhoud kan beginnen, het nadeel dat een goede verantwoording eigenlijk ontbreekt. Toch kiest Schreiner wel. In plaats van een thematische bespreking, kiest Schreiner voor een boek-voor-boek bespreking. Hij volgt daarbij de christelijke canon. Van Genesis tot Openbaring komen in vierendertig hoofdstukken en negen delen vele belangrijke onderwerpen aan de orde.

Inhoud
De schrijver focust zich op de heilshistorische verhaallijn zoals die zich door Oude en Nieuwe Testament heen ontvouwt. Het gaat hem hierbij om ‘the glory of God,’ Door heel de Bijbel heen zien we hoe God Zijn Koninkrijk gestalte geeft.  The goal of God's kingdom is to see the king in his beauty and to be enraptured in his glory.’ Telkens weer gaat het volgens hem om ‘God as Lord, human beings as those who are made in God's image, and the land or place in which God's rule is exercised.Schreiner laat zien hoe deze thema’s telkens terugkeren en zich verder ontvouwen door de Bijbel heen. Hij onderscheidt hierin verschillende hoofdmomenten: (1) van schepping tot de grens met Kanaän, (2) Bezit, ballingschap en terugkeer, (3) liederen en wijsheid van Israël, (4) oordeel en heil in de profeten (5) Het koninkrijk in Mattheüs, Markus en Lukas, (6) Het eeuwig leven in het evangelie en de brieven van Johannes, (7) Het einde der tijden volgens Paulus, (8) leven in het laatste der dagen en (9) Het koninkrijk zal komen. Telkens wordt aan het eind van een deel een samenvatting gegeven en de balans opgemaakt. Van schepping tot herschepping zien we zo de heilsgeschiedenis uitlopen op de verheerlijking van God.

The King and His Beauty
Op een aanpak zoals Schreiner hem hanteert is natuurlijk altijd veel aan te merken. Elke Bijbelse Theologie heeft zijn beperkingen en tekortkomingen. Zelf schrijft hij ook al in de inleiding: ‘I don't believe there is ‘one right way’ to write a biblical theology.’ Dit boek geeft daarom ook niet het laatste woord in de Bijbelse Theologie. Ook gaat het voorbij aan vele deelonderwerpen en is op vele zaken noodzakelijk summier. Wat we tegenkomen is vooral de persoonlijke ontdekkingstocht van de auteur door de Bijbel heen.  De lezer wordt meegenomen op reis langs vele mooie plaatsen en indrukwekkende vergezichten. Het is de auteur dan ook niet te doen om theologie op zichzelf, maar vooral om iets te laten zien van the King and His Beauty. Wat dat betreft is het boek warm aan te bevelen.


Thomas R. Schreiner, The King and His Beauty, Baker Academic, Grand Rapids, 714 blz, €25,90, $ 30,94.

woensdag 20 november 2013

Henk Vreekamp. Als Freyja zich laat zien. De code van het christendom

„Drievoudig is de christen in beeld”, aldus theoloog en schrijver dr. Henk Vreekamp (1943): „Als partner van de heiden […],als bondgenoot van de jood […] en als wandelaar tussen jood en heiden […]” (9) De verhouding tussen deze drie personen; jood, heiden en christen, staat centraal in het laatste deel van Vreekamps Veluwe-trilogie.
Al eerder verscheen van de hand van Vreekamp een tweetal boeken over de jodendom, heidendom en christendom in relatie de Veluwe. In 2003 werd Zwijgen bij volle maan gepubliceerd. Dit werk droeg de veelzeggende ondertitel Veluwse verkenning van Edda, Evangelie en Thora. Onder de intrigerende titel De Tovenaar en de Dominee, verscheen in 2010 het tweede deel van Vreekamps trilogie. Opnieuw blijkt de hervormde emeritus-predikant, die gevestigd is op de Veluwe, geboeid te zijn door het genoemde drietal en wil hij verantwoording afleggen van zijn omgang  met hen. De context waarin de omgang met jood, heiden en christen plaatsvindt en de vorm waarin de verantwoording wordt afgelegd, lijkt eveneens op elkaar. Telkens verlaat dr. Vreekamp de studeerkamer om lange voettochten te maken over de Veluwe. Een streek waar christendom, maar ook jodendom en zelfs heidendom aanwezig blijken te zijn.

Ic gelyfe
Het derde deel van zijn trilogie laat Vreekamp starten in het centrum van Epe, aan de voet van de grote of Sint-Maartenskerk. Daar wordt aan Freyja een stuk perkament overhandigd door „een vrouw, gehuld in diepdonker paars, het gezicht verborgen achter een masker.” (13) In rode letters staat bovenaan het vel geschreven se lӕsse creda oftewel ‘het kleine credo’. Het betreft niet de Latijnse of de Nederlandse weergave van de twaalfartikelen –ook wel het Apostolicum– genoemd, maar een weergave in het oud-Angelsaksisch. Het was de monnik, leraar en schrijver Ӕlfric van Eynsham (±955- ±1020) die onder andere het Apostolicum vanuit het voor de leken onbegrijpelijke Latijn vertaalde in hun moederstaal. Zo kreeg ook de heiden de twaalfartikelen in handen. Hetzelfde gebeurt nu met Freyja. Zij staat symbool voor het oude heidendom dat met de belijdenis in handen onderweg gaat en christendom –maar ook jodendom– confronteert met tal van vragen.
De vorm waarin het betoog van Vreekamp is gegoten, houdt het midden tussen fictie en non-fictie. De auteur beweegt zich op de grens van een verhalende, bijna literaire compositie en een verklaring van het Apostolicum, zoals deze al eerder is gegeven door tal van theologen. Enerzijds maakt dit het boek uiterst goed leesbaar. Anderzijds kan deze stijl bevreemdend op de lezer overkomen. Betreft het nu een roman of een theologische studie? Wellicht dat dit hoort bij Vreekamps manier van theologiseren. Het moet niet te snel tot antwoorden komen, de vragen op zichzelf zijn al uiterst belangrijk en de moeite van het stellen waard. Zo vangt ook Freyja weifelend haar zoektocht aan: „Daar staat zij. Het perkament in de hand. Zij spelt de beginwoorden, letter voor letter: Ic gelyfe… Verder komt zij niet.” (15)

Heliand
De tocht die Freyja maakt, is geen eenzaam avontuur. Zij wordt telkens vergezeld door één van de twaalf apostelen. Zoals ook geloven geen individuele onderneming is, maar een collectief gebeuren. Voor Henk Vreekamp staat ‘ik geloof’ ook voor wij geloven. „Waarin wordt geloofd?”, zo vraagt Freyja zich op een zonnige morgen in de herfst af. Het credo begint met ik geloof in God. Vanuit het Nieuwe Testament zou, aldus Vreekamp, ook gezegd kunnen worden; ik geloof naar God toe. „Niet ‘ik geloof dat God bestaat’ en vervolgens blijf ik gewoon staan waar ik sta. Geloven is een beweging in de richting van God. Bij de goden vandaan, richting de God van Israël” (37), zo betoogt de auteur. De gelovige is een pelgrim die op weg is naar God. „Ben ik gisteren soms begonnen aan een pelgrimstocht naar deze God?” (idem), zo vraagt Freyja zich mijmerend af.
De heidense cultuur wordt door Vreekamp uiterst serieus genomen, dat bleek ook uit zijn eerdere boeken. De bronnen van deze religie kent hij goed. In dezen doet hij denken aan de bekende theoloog K.H. Miskotte (1894- 1976). Enige verwantschap valt hen beiden niet te ontzeggen, ook al blijft Miskotte op de achtergrond. Andere theologen worden wel expliciet geciteerd. Zo wordt in het artikel over de kerk, door Vreekamp ‘de heilige gemeente, en de heilige gemeenschap’ genoemd, dr. J. Koopmans (1905-1940) sprekend ingevoerd. Hij sprak over de kerk als „de plaats, waar Christus met zondaren wil samenwonen.” (273) Vreekamp citeert echter breed. Diverse stemmen uit de joodse en christelijke traditie laat hij klinken.  
Wanneer het geloofsartikel and ic gelyfe on Hӕlend Crist (en ik geloof in de helende Christus. De Heiland Christus) ter sprake komt dan refereert Vreekamp aan de Oudsaksische vertaling van het evangelie zoals weergeven in het epische gedicht De Heliand (± 825). Gaandeweg wordt het verschil tussen de Heliand en het evangelie duidelijk. In deze oudsaksische weergave zijn tal van heidense elementen ingeslopen. De lijdende Christus moet plaats maken voor een sterke held. Niet alleen in dit epos, maar ook in tal van kerkelijke gebruiken bespeurt Vreekamp heidense trekken. Zo trekt hij een vergelijking tussen de kinderdoop en een Germaans naamgevingsritueel waarin ook het kind met enkele druppels water wordt besprenkeld.

Sy hit swa
Zoals in navolging van de Apostolische Geloofsbelijdenis wordt begonnen met ‘ik geloof’, zo eindigt de zoektocht van Freyja met ‘sy hit swa’ oftewel ‘amen’. De apostel Mattias geeft hierbij de nodige uitleg: „Het woord amen gaat terug op het Hebreeuwse ameen. En als je de bron van het woord zoekt, speur dan niet de aarde af, ga meteen naaf God. God is genoemd de God van amen. De betrouwbare God.” (325) Zo houdt Israël God voor dé Amen. Vreekamp: „Israël be-aamt de beloften van God. Zó is het. Zó, en niet anders.” (326) Uiteindelijk zal ook Freyja’s amen klinken. In helder morgenstem zegt ook zij aan het einde van haar zoektocht: „sy hit swa.”

Henk Vreekamp, Als Freyja zich laat zien. De code van het christendom. Boekencentrum: Zoetermeer 2013. 366 blz. € 19,90.

maandag 11 november 2013

Hans Küng, Het jodendom. Wezen, geschiedenis en toekomst.

Voor ons ligt een lijvig boekwerk van de bekende theoloog Hans Küng. Het is een van de delen van een trilogie. De andere delen gaan over het christendom en de islam. Weinig mensen bezitten de kennis en kunde om de drie abrahamitische religies zo grondig te kunnen beschrijven. Küng heeft daarnaast nog de gave om dit te doen op een wijze die voor velen toegankelijk is. De vele pagina’s informatie lezen prettig. Er is gebruik gemaakt van ‘didactische hulpmiddelen’ om de tekst leesbaar te maken. Schema’s, grafieken, kaarten en veel korte hoofdstukaanduidingen zorgen er inderdaad voor dat dit lukt. Het meest opvallende is wel de accentuering in de tekst. Veel woorden staan dikgedrukt. In de Nederlandse vertaling roept dit soms vraagtekens op, maar meestal geeft het ook wel helderheid.

Opbouw
Hoe is het boek opgebouwd? Küng wil de ‘paradigmatheorie’ (een theorie van T.S. Kuhn (1922-1996)) toepassen op het behandelen van religies. Deze paradigma’s vallen niet samen met de hoofdstukken uit het boek. Het boek bevat drie grote delen. Het eerste deel gaat over ‘het nog actuele verleden’. Dit deel behandelt de geschiedenis van het volk Israël, voornamelijk vanuit de gegevens van de Hebreeuwse Bijbel. Küng gaat hierbij helemaal uit van bronnentheorie van Welhaussen (men splitst de OT-boeken op in vier lagen die men noemt J, E, P, Dt). Wanneer hij bijvoorbeeld de persoon van Mozes behandeld, zegt hij: ‘Het staat buiten kijf dat het Mozesbeeld in de verschillende Pentateuchlagen een niet onaanzienlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Van bode van Jahwe (J), volksleider (E), en wonderdoener (JE) tot wetgever (Dt) en plaatsvervanger van God (P). Hij onderscheidt zes paradigma’s: Het stammenparadigma in de tijd van Mozes; het rijksparadigma in de tijd van David en Salomo; het theocratieparadigma in de tijd van Erza en Nehemia; het rijks-synagogaal paradigma tijdens de Middeleeuwen; het assimilatieparadigma ten tijde van de moderniteit; en nu zou er sprake zijn van een paradigma van de na-moderniteit. Er is kritiek geweest op deze benadering maar die weerlegt hij ook in dit boek. In deel twee gaat Küng in op de uitdagingen van vandaag de dag. Hier behandelt hij de afschuwelijke geschiedenis van de Holocaust en de gevolgen ten aanzien van de staat van Israël en de verhouding christenen tot joden. Hij houdt christenen een spiegel voor. Waren het de joden die Jezus kruisigden? ‘Hij werd naar Romeinse gewoonte gekruisigd’ (392). En: ‘niet ‘de’ joden hebben Jezus gekruisigd’ (394). Er is geen sprake van collectiviteit. In het derde deel behandelt Küng de mogelijkheden voor de toekomst. Wat doet het jodendom met het postmodernisme? Hoe moet het met de staat Israel? En kan men nog spreken over God na de Tweede Wereldoorlog? Nadrukkelijk komt Küngs eigen verlangen naar voren: Shaloom voor de stad die voor de drie abrahamitische religies heilig is: Jeruzalem (660). Zijn oplossing: Christenen zijn niet territoriaal, maar alleen persoonlijk met Jeruzalem verbonden. Dan blijven alleen joden en moslims over. Hij pleit voor een twee vlaggen oplossing. Dezelfde hoofdstad voor joden en moslims, die niet splijt, maar verbindt! Net als Rome, waarin de Vaticaanse en Italiaanse vlag wapperen.

Doel
Küng doet niet geheimzinnig over het doel van dit boek. Hij zoekt de oecumene tussen de drie godsdiensten. Het hele boek is uiteindelijk een grote trialoog. Laten we daar een voorbeeld van geven. Wanneer Kühn de profeten behandeld, geeft hij aan wat het werk van een profeet is. Eerst zoekt hij dan naar de joodse idee van een profeet. Vervolgens gaat hij op zoek naar wat christenen en islamieten verstaan onder een profeet. Daaruit trekt hij de conclusie: alle drie de religies zijn ‘profetische religies in eminente zin’ (124). Vanwege dit standpunt zijn voor hem de verhalen tot en met Abraham zeer interessant, omdat deze verhalen de gezamenlijke basis vormen voor de drie religies. Adam is ‘mens’. Geen christen, geen jood, geen moslim, maar mens. Dat is het gemeenschappelijke uitgangspunt. En bij Noach gaat dat verder. Het eerste verbond dat God sloot was met Noach. Wat is dit voor verbond? ‘Een mensheidsverbond, geen onderscheid in rassen, klassen, en godsdiensten’(63). De regenboog staat tenslotte om de hele schepping? Hans Küng geeft op boeiende wijze een helder en compleet overzicht van het jodendom. Echter, wanneer je de exclusiviteit van het christelijk geloof, Christus als de enige weg tot de Vader, en de Heilige Schrift (Oude en Nieuwe Testament) als historisch betrouwbare openbaring ziet zal de theologie/ideologie van Küng vaak ook vervreemdend voorkomen. Het is in hem te prijzen dat hij hier eerlijk voor uit komt.

Hans Küng, Het jodendom. Wezen, geschiedenis en toekomst. Uitgeverij Ten Have: Kampen 2011. € 69,95. 861 blz.