maandag 3 november 2014

J. van Genderen & W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek

Na jaren is er eindelijk een herdruk verschenen van de Beknopte gereformeerde dogmatiek van Van Genderen en Velema. De eerste uitgave dateert van 1992 en werd toen verkocht voor een bedrag van 97,50 gulden (€ 44,25). In 2008 verscheen een Engelse vertaling. Een herdruk bleef echter lang uit. Eenentwintig jaar later is het dan eindelijk zover. De prijs is nauwelijks veranderd, de uitgave helaas wel. Waar de oorspronkelijk editie een duurzame harde kaft had, is deze uitgave alleen verkrijgbaar in een goedkoop uitziende paperback. Jammer, aangezien een dergelijk werk een betere uitgave rechtvaardigt. Dit is direct het grootste minpunt. Inhoudelijk is er namelijk niets veranderd en dat is alleen maar positief. Na meer dan twintig jaar blijkt deze dogmatiek nog niets aan actualiteit te hebben ingeboet. Graag brengen we daarom de Beknopte gereformeerde dogmatiek onder uw aandacht. We doen dit aan de hand van de drie woorden uit de titel.

Dogmatiek
Wanneer we luisteren naar de titel, zien we dat het hier gaat om een dogmatiek. Lange tijd was het woord dogmatiek een woord dat het best vermeden werd. Het deed denken aan star en rigide. Recentelijk heeft het woord nieuw elan gekregen door de uitgave van de Christelijke dogmatiek van Van den Brink en Van der Kooi. Misschien dat het succes van deze uitgave de uitgever over de streep heeft getrokken om ook de Beknopte gereformeerde dogmatiek opnieuw uit te geven. Het leert wel dat Van den Brink en Van der Kooi niet uniek zijn. Ook Van Genderen en Velema schaamden zich twintig jaar eerder niet voor het woord dogmatiek. De auteurs geven zelf de volgende definitie aan dit woord: ‘dogmatiek is de leer die de kerk onder beroep op het Woord van God als normatief laat gelden‘ (17). Dat is wat dit boek bevat: de leer die de kerk al normatief laat gelden. Niet zomaar de mening van twee hoogleraren, maar de normatieve leer van de kerk wordt in dit boek geclaimd. Dit lijkt een grote claim, de toevoeging is dan ook niet zonder belang: ‘onder beroep van het Woord van God.’ De auteurs willen spreken, niet op eigen gezag, maar op gezag van het Woord van God. Het verraadt hun diepste drijfveer. In 1992 schreef K. Exalto al ‘de beknopte dogmatiek is één lange worsteling om handhaving van het gezag van God, Zijn Woord, Zijn Evangelie.’ Het boek zit dan ook vol met exegetische excursen, telkens gaat men op zoek naar de Bijbelse grond voor bepaalde beweringen. De Schrift is voor hen de norma normans. Voor de auteurs is dit een allesbepalend uitgangspunt. Helaas is er weinig aandacht voor hen die dit uitgangspunt niet delen. Een aparte behandeling van de vraag van de hermeneutiek ontbreekt. Dit lijkt twintig jaar geleden al een gemis, maar is dat zeker vandaag de dag. Wat zeggen we tegen hen die de Schrift anders lezen dan wij? Wie dit uitgangspunt echter wel deelt, zal veel herkenning vinden. Het is een verademing om te zien hoe vaak het Woord aan het woord komt. Dogmatiek is voor hen niet het naast elkaar zetten van meningen uit het verleden, maar het nauwkeurig luisteren naar de Schrift.

Beknopt én gereformeerd
In de tweede plaats letten we op het woord beknopt. De dogmatiek wordt immers beknopte dogmatiek genoemd. Een boek van 832 pagina’s dat in de titel ‘beknopt’ wordt genoemd zal bij menigeen de wenkbrauwen doen fronsen. Wie een kort en bondig boekje verwacht komt dan ook bedrogen uit. Het woord ‘beknopt’ moet vooral gezien worden in perspectief van de andere dogmatische werken van Nederlandse bodem. In vergelijk met Bavinck (vier delen) en Barth (vijf delen, dertien banden), vallen de meer dan achthonderd pagina’s erg mee. Sterker nog, de hoeveelheid onderwerpen die de auteurs behandelen is zo uitgebreid dan men inderdaad beknopt moet zijn. Alle dogmatische onderwerpen komen aan de orde, verdeeld over vijftien hoofdstukken en zevenenvijftig paragrafen. In de tekst zelf wordt de gewone letter afgewisseld met alinea’s in een kleiner lettertype, waarbij er dieper op de zaken wordt ingegaan. Op inzichtelijke wijze zijn er zo twee niveaus aangebracht in de tekst. Wie deze alinea’s overslaat volgt de grote lijn en krijgt inderdaad een beknopt overzicht van de verschillende onderwerpen.

Ten derde wordt de dogmatiek in de titel gereformeerde dogmatiek genoemd. We kunnen ons afvragen waarom er voor dit bijvoeglijke naamwoord is gekozen. De auteurs waren beiden hoogleraar aan de Theologische Universiteit Apeldoorn van de Christelijk Gereformeerde Kerken. Prof. Dr. J. van Genderen (1923-2004) was sinds 1954 aangesteld en had Dogmatiek als voornaamste leeropdracht. Achtendertig jaar later ziet deze dogmatiek het licht. Het grootste deel is dan ook van zijn hand. Prof. dr. W.H. Velema (1929-), hoogleraar Ethiek en Ambtelijke vakken, heeft drie hoofdstukken, ongeveer een vierde deel, voor zijn rekening genomen. In een interview uit 1992 spreken zij zelf over de insteek van de dogmatiek: ‘We hebben bewust een gereformeerde dogmatiek willen schrijven. Dat is niet populair, dat wisten wij, maar we wilden duidelijk zijn, van het begin af aan. We willen uitgaan van de Schrift. Wie dat uitgangspunt niet aanvaard, is niet gereformeerd meer. Die ruilt de confessie in voor allerlei vaagheden.’ Gereformeerd zijn betekent voor hen in de eerste plaats een gebondenheid aan de Schrift als Woord van God. Waar de Schrift de norma normans is, daar is de confessie voor hen de norma normata. Inhoudelijk blijven de auteurs overal binnen de grenzen van de drie formulieren van enigheid. Calvijn is de autoriteit bij uitstek, al volgen ze hem niet kritiekloos. Dit plaats hen dit tegenover tal van hedendaagse auteurs, waar ze het debat mee aangaan. Men name Berkhof wordt nog al eens bestreden. Dit spitst zich toe op de vraag naar de openbaring. Niet de ervaring maar het Woord als Gods openbaring is het fundament onder alle dogmata. Dit principe zien we op elke bladzijde terugkeren.

We kunnen concluderen dat het een dogmatiek is die duidelijk kleur bekent. Heel duidelijk kiest men in lijn met het Gereformeerde belijden het uitgangspunt in het gezag van de Schrift. Tegenover vele moderne en postmoderne pogingen is dit wat mij betreft een verademing. We gaan met de auteurs mee op zoektocht door de Schift, op zoek naar die Ene stem van God. Hun spreken begint telkens met luisteren. Al zal men hun conclusies niet in alle gevallen delen, de zoektocht kan gewaardeerd worden. Het boek voegt niets toe in de zin dat het nieuwe inzichten presenteert, of alternatieve visies verdedigt. Dit was ook niet de bedoeling van de auteurs. Originaliteit zal door hen niet als een aanbevelenswaardige eigenschap voor een dogmatiek beschouwd worden. Het is juist de taak van de dogmatiek om het oude telkens weer (op)nieuw te zeggen. Voor wat betreft de gereformeerde dogmatiek zijn ze daar goed in geslaagd.

J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek. Uitgeverij Kok: Utrecht (2013). 832 blz. € 49,90.

woensdag 22 oktober 2014

Pierre Abélard, Gesprek tussen een filosoof, een jood en een christen.

Wellicht dat Piere Abélard (1079-1142) de meeste bekendheid geniet door zijn onverkwikkelijke affaire met Heloïse. ‘Een beroemde zaak uit de zedengeschiedenis’. Abélard was door de oom van Heloïse in huis genomen om haar vorderingen te laten maken in de wetenschap. Abélard zegt daar zelf over: „De boeken lagen dus opengeslagen, maar onze gesprekken gingen meer over onze liefde dan over de literatuur. We kusten elkaar vaker dan dat we onze mening over iets naar voren brachten.” (12) Dit had verregaande consequenties voor beide jongelieden.

De affaire met Heloïse met als gevolg de geboorte van hun onechtelijke zoon Astrolabe is niet het enige dat Abélard enigszins verdacht maakt. De historicus J. Huizinga (1872-1945) heeft terecht opgemerkt dat men nauwelijks onverschillig ten opzichte van Abélard kan staan. Hij wekt óf diepe en geestdriftige bewondering óf wilde haat op. Al werpt de zaak Heloïse een grote schaduw over zijn reputatie, toch mag niet verzwegen worden dat Abelard een groot denker en schrijver is geweest. Niet voor niets werd hij door Petrus Venerabilis (ca. 1092-1156) noster Aristoteles (onze Aristoteles) genoemd. Zijn schriftelijke nalatenschap bestaat veelal uit brieven en uit dialectische werken. Hij blonk uit in de argumentatieleer, de voorloper van de huidige logica. Zijn bekendste werk is waarschijnlijk sic et non (ja en nee). Een verzameling citaten over 158 verschillende kwesties van kerkvaders als Ambrosius, Augustinus en Hiëronymus. Toch is niet alleen de persoon van Abélard omstreden, maar ook zijn werk. Het was de grote middeleeuwse theoloog Bernardus van Clairvaux (1090-1153) die een felle opponent was van Abélard. Met name de vraag in hoeverre het verstand mee mocht doen in geloofszaken leidde tot verwijdering tussen beiden. In latere tijden zouden enkele opvattingen van Abélard veroordeeld worden door de kerk van Rome. Zo dwaalde hij onder andere door te stellen dat de Heilige Geest niet dezelfde substantia had als God de Vader. Dat neemt niet weg dat zijn geschriften hun doorwerking hebben tot in de huidige tijd. Daarvan getuigt ook deze verdienstelijke uitgave die door samenwerking van drie classici tot stand kwam.

Contradictie in terminus
De titel van het werk; De dialogus: gesprek tussen een filosoof, een jood en een christen, lijkt een contradictie in terminus te zijn. Hoe is immers een dialoog tussen drie personen mogelijk? Feitelijk worden er twee dialogen gevoerd. Allereerst heeft het tweegesprek tussen de filosoof en de jood plaats. Aangezien zijn godsdienst het oudst is, mag hij als eerste het woord voeren. Vervolgens komt de christen aan het woord. Hij mag het gesprek met de jood completeren. Dit tweede gesprek is dan ook aanzienlijk langer dan het eerste. Zoals in zoveel middeleeuwse geschriften is er sprake van een droombeeld (somnium). Abélard: „Tijdens een nachtelijk visioen zag ik drie mannen. Ze kwamen elk langs een verschillend pad en gingen bij mij staan.” (41) De paden waarlangs zij tot Abélard naderen zijn de verschillende geloofsleren die zij aanhangen. Eén ding hebben zij in religieus opzicht wel met elkaar gemeen: ze dienen allen één God. Er zal een gesprek tussen hun drieën plaatshebben, waarin Abélard vanwege zijn scherpte en zijn inzicht in de heilige geschriften, aangesteld zal worden als arbiter. Voor de filosoof vormen de natuurwet en de rede het uitgangspunt voor zijn betoog. De jood en de christen kennen een andere Wet, te weten het Oude en voor de christen ook het Nieuwe Testament. Tevens worden zij door de filosoof gewezen op de rede. Wat zij beweren mag volgens hem hiermee niet in tegenspraak zijn. Hun gesprek zal gaan over het hoogste goed. Voor de filosoof is dit gelegen in de zedenleer of de ethiek. De jood en de christen wijzen boven deze werkelijkheid uit naar het Hoogste Goed: de godheid.

De filosoof maakt enigszins een valste start. Al aan het begin van de dialoog zegt hij onomwonden: „Ik heb ervaren dat de joden dom en de christenen dwaas zijn […]” (43) Tegenover de jood verdedigt hij dan ook de suprematie van natuurwet boven de Wet, in casu het Oude Testament. Het geloof wordt door hem dan ook gezien als een enorme dwaasheid. Gelovigen spreken geloofswaarheden uit met hun mond die zij verstandelijk niet begrijpen. De onredelijkheid van het geloof, zoals door de filosoof wordt beweerd, wordt door de jood weerlegd. Wat God heeft voorgeschreven is door velen bevestigd en het draagt wel een redelijk karakter. Daarom is de jood naar eigen zeggen niet te verontschuldigen wanneer hij zich daar niet aan houdt. De Wet, zoals deze in het Oude Testament klinkt, is volgens de jood door God zelf gegeven. God was immers zozeer om de mens bekommerd dat Hij een wet gaf om de mensen te onderwijzen en de slechtheid van de mens te beteugelen door de vrees voor straffen. De jood wijst hiermee de gedachte af dat de mens autonoom zou zijn. Niet de mens schijft zichzelf een wet voor, maar hij krijgt de Wet voorgeschreven. Dit heeft ook consequenties voor de ethiek. Met de woorden van de psalmist zegt de jood: „Ik richtte mij niet naar de daden van de mensen, maar naar de woorden van Uw mond.” (Psalm 17,4) Als reactie op het betoog van de jood brengt de filosoof in dat het van weinig gezond verstand getuigt om de oude Wet te volgen. Al voordat de Wetsregels gegeven werden, hiermee wordt de mozaïsche wet bedoeld, was de mens al tevreden met de natuurwet die de mens liefde tot God en tot de naaste voorschrijft. Aan het houden van deze wet is de belofte van voorspoed op aarde verbonden, aldus de filosoof. Van een geestelijke zegening van de ziel is volgens hem geen sprake in de Wet. Het is dan ook buitengewoon merkwaardig, zo meent de filosoof, dat de joden ‘zo veel en zo verschrikkelijke verplichtingen’ op zich nemen bij het gehoorzamen van de Wet, terwijl zíj juist de voorspoed ontberen. Hij komt dan tot de conclusie: „ofwel u leeft de Wet niet na en haalt zich daarmee de vloek van de Wet op de hals, namelijk de verdoemenis, of Hij die deze beloften deed aan diegenen die de Wet naleven, blijkt niet betrouwbaar te zijn in zijn belofte.” (64) Deze gedachte wordt door de jood weerlegt door te wijzen op het eeuwig durende karakter van de Wet.

Wet en wet
Na de jood wendt de filosoof zich tot de christen: „Uw Wet kwam later dan die van de joden. Naarmate een wet nieuwer is, moet ze volmaakter zijn en overtuigender bij het belonen en moet haar leerstelling redelijker zijn.” (99) In de dialoog tussen de filosoof en de christen neemt eveneens het boventijdelijke een voorname plaats in. Samen spreken ze over ‘het hoogste goed en het hoogste kwaad’. Het hoogste goed of de hoogste graad van het goede bestaat, zo zijn beiden het eens, in de gelukzaligheid, dat wil zeggen een innerlijke rust van de ziel. Wanneer beiden echter spreken over de concrete invulling van de begrippen, dan gaan hun wegen uiteen. De filosoof stelt dat het grootste kwaad is gelegen in de straf die volgt op het kwade. De christen daarentegen stelt dat het haten van God het grootste kwaad is. Het hoogste goed is volgens de filosoof gelegen in de beloning, terwijl de christen stelt dat het hoogste goed de liefde is. In het bijzonder het beminnen van God. 

De christen is heel stellig; er is geen eenduidige definitie van het begrip ‘goed’ te geven. Er schuilt een zekere dubbelzinnigheid in dit begrip, aldus de christen. Daarom komt hij tot de definiëring van het begrip ‘goed’ met behulp van het begrip ‘nut’: „Voor zover het me voorkomt, meen ik dat men eenvoudigweg iets goed of iets goeds noemt, omdat het voor iemand nuttig kan zijn, zonder dat een belang of waardigheid daardoor belemmerd wordt.” (207) Vervolgens stelt de christen: „Anderzijds meen ik dat iets slecht kan worden genoemd als dat onvermijdelijk het tegendeel veroorzaakt.” (idem.)
Met een algemeen en volgens hem prijzenswaardig gezegde maakt de christen zijn standpunt duidelijk dat er nauwelijks iets goeds bestaat dat ook geen schade aanricht en dat er nauwelijks iets kwaads is dat ook geen voordeel oplevert. Het gaat om de wil (voluntas) van God. Met een beroep op de kerkvader Augustinus (354-430) maakt de christen zijn punt duidelijk: „God schept niet alleen op voortreffelijke wijze de goede naturen, maar brengt ook een volstrekt rechtvaardige ordening aan in slechte bedoelingen: terwijl de duivel de goede natuur slecht gebruikt, maakt Hij zelf van de slechte bedoelingen een goed gebruik.” [De Civitate Dei XI. 17] (217) Het goede wordt door de goddelijke wil beschikt. Goed is iets dat het goede en het hoogste goed dient.

Na deze laatste dialoog tussen de filosoof en de christen eindigt de dialogus. Een abrupt einde, waarover vaak is gespeculeerd. In de zeer informatieve inleiding wordt hier nader op ingegaan. De uitspraak van de arbiter, zoals dat na het betoog van de jood wel het geval was, blijft uit. De persoon van de filosoof blijft ook wat in het ongewisse. Door sommigen is wel beweerd dat hij een aanhanger van de Islam zou zijn geweest. De filosoof zelf laat zich daar niet over uit. Duidelijk mag zijn dat met deze toegankelijke vertaling een buitengewoon boeiend werk voor een groter publiek is ontsloten. Het wachten is op meer delen in deze Viator-reeks waarin klassieke teksten uit de geschiedenis van de filosofie en theologie worden uitgegeven.

Pierre Abélard, Gesprek tussen een filosoof, een jood en een christen. Ingeleid, vertaald en geannoteerd door P.R.M. Bagchus, J.M.C. Crousen en M.C.J.M. Jonkers. Uitgeverij Klement: Zoetermeer (2013). 220 blz. € 27,50

dinsdag 30 september 2014

Philipp Melanchthon, Heubtartikel Christlicher Lere. Melanchthons deutsche Fassung seiner Loci theologici.

De almachtige Zoon van God, Jezus Christus zelf, stond voor zijn leer in. Hij was het die de eerwaardige heer doctor Luther op deed staan om de donkerheid van het paus- en monnikendom te verdrijven en het licht van het evangelie weer te laten schijnen. Zo vat Philippus Melanchthon (1497-1560) de reformatorische omwenteling van zijn tijd samen. Ten dienste van deze beweging staat ook zijn handboek waarin de hoofdartikelen van de christelijke leer zijn vervat.

In zijn voorwoord aan Anna Camerarius maakt Melanchthon duidelijk wat het doel is van zijn werk. Te midden van alle verwarring en onduidelijkheid, wil hij duidelijk maken wat het christelijk geloof nu werkelijk inhoud. Erkend moet worden, zo merkt Melanchthon op, dat er vele werken zijn verschenen en telkens weer verschijnen waarin gesproken wordt over wat de profeten en apostelen geleerd zouden hebben. Melanchthon is echter van mening dat vele van deze werken eerder tot verduistering dan tot verlichting leiden. Daarentegen wil hij in lijn met de Ausburgse Confessie (1530) een Locos Theologicos samenstellen waarin alle theologische grondbegrippen worden behandeld. Dit handboek verscheen onder de Latijnse titel Loci Communes (1521). Als één van de invloedrijkste theologen en ook pedagogen van zijn tijd vond hij het echter van belang dat niet alleen het publiek dat de Latijnse taal machtig was het werk kon lezen, maar dat er ook een Duitstalige versie beschikbaar kwam. Dit leidde tot een uitgebreid vertaalproces met als eindresultaat het Duitstalige Heubtartikel Christlicher lere

Het werk had allereerst de functie van catechismus. Melanchthon wilde hiermee een invoering in het christelijk geloof bieden. Een leerboek dat teruggrijpt op de symbolen van de kerk, met name het apostolicum. Daarnaast moest het ook dienen als leerboek voor predikanten en leraars die de leer van de reformatie aanhingen. Tijdens zijn visitatiereizen was Melanchthon tal van misstanden tegengekomen. Een duidelijk omlijnd leerboek moest dan ook dienen als eerste reformatorische dogmatiek. In feite beantwoordde vooral de Loci Communes  aan dit doel, maar ook de Duitse uitgave van dit werk voldeed hieraan. In zijn werk blijft de schrijver heel dicht bij de Heilige Schrift. De leer zoals de profeten en de apostelen voor hem geleerd hadden en zoals in de twaalf artikelen samengevat, wil Melanchthon navolgen. Tegelijkertijd wordt ook voortdurend het gesprek aangegaan met tegenstanders. Regelmatig betreft het tijdgenoten waartegen wordt geageerd. Wanneer het bijvoorbeeld gaat over het geloof dan spreekt Melanchthon zich duidelijk uit tegen Andreas Osiander die sprak van een wezenlijke gerechtigheid in ons.

Wet
Melanchthon benadrukt dat hij in navolging van het apostolicum de voornaamste artikelen van het christelijk geloof behandelt. Hij begint bij het geloof in God. Dit is volgens hem nodig, om te voorkomen dat onze gedachten allerlei kanten uitfladderen, zoals de gedachten van de heidenen. Melanchthon maakt duidelijk dat wij moeten weten Wie God is en hoe Hij Zich geopenbaard heeft. Dit is niet zomaar verstandelijke kennis die opgedaan wordt, maar kennis die beslissend is voor het leven van de gelovigen. Het gaat Melanchthon erom dat wij weten of ons roepen en zuchten tot die God gehoord wordt en waarom wij dan gehoord zouden worden. Van meet af aan draagt Melanchthons werk een existentieel karakter. De vraag is niet zozeer wie God is, maar wie God voor de mens wil zijn.

Wanneer het gaat over het kennen van God, dan wordt duidelijk gemaakt dat de gedachten niet wat rond moeten zwerven, maar gevoerd moeten worden naar Gods Zoon; Jezus Christus. In de gekruisigde én de opgestane maakt God bekend wie Hij is. Wanneer wordt gesproken over God en over Zijn wezen dan klinken woorden waarop in de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) op terug lijkt te zijn gegrepen. Melanchthon spreekt dan over God: „Gott is nicht ein leiblich wesen wie himmel oder erden oder andre elementen, sondern is ein geistlich wesen, allmechtig und ewig, unermeßlicher weißheit, gutikeit, gerechtikeit, warhafftig, reyn, freywillig, barmhertzig […]” (S. 91) Meteen haast Melanchthon zich om te zeggen dat het om een drie-enig God gaat. Al eerder zei hij namelijk dat immers alle mensen weten dat er een almachtig wezen is dat alle creaturen geschapen heeft en onderhoud. Bij dit weten, is er echter alleen sprake van een wet en niet van evangelie, zoals geopenbaard in Gods Zoon Jezus Christus.

Evangelie
Wanneer Melanchthon spreekt over de goddelijke wet werkt hij het strikte onderscheid dat hij maakt tussen wet en evangelie verder uit. Naar de ‘oude en gewoonlijke’ driedeling spreekt ook hij over de Lex Moralis, de Lex Ceremonialis en de Lex Iudicialis. De laatste twee betreffen respectievelijk wetten die uiterlijke godsdienstige ceremoniën beschrijven –als daar is de offerdienst– en wetten die handelen over de burgerlijke rechtspraak. De eerste wet (Lex Moralis) echter „ist die ewige, unwandelbare weißheit und regel der gerechtigkeit in Gott selb […]” (S. 177) Melanchthon benadrukt dat dit een wet is die is gegeven met de schepping. Een wet waarin God van de mens eist dat hij Hem gelijkvormig is en waarin God bekendmaakt dat Hij over de zonde toornt.
Tegenover de wet die de mens aanklaagt, wordt door Melanchthon het evangelie geplaatst. De wet verkondigt de grote en ernstige toorn over de zonde. Het evangelie echter verkondigt genade; zonder enige verdienste van de mens. Dit onderscheid tussen Mozes en Christus wordt door Melanchthon gearticuleerd, maar tegelijkertijd worden wet en evangelie nauw op elkaar betrokken. Niet alleen kan de vloek van de wet klinken, ook moet die vrolijke boodschap, dat lieflijke woord van genade klinken: „Sihe, dises ist das lemlin Gottes, das der wellt sunde tregt.” (S.249) Het is Christus die alles heeft verworven en alles aan de gelovigen wil schenken: vergeving van zonden, toerekening van gerechtigheid, de Heilige Geest en het eeuwige leven.

Het sola fide wordt door Melanchthon hooggehouden. Door het geloof alleen krijgt de mens deel aan het offer dat door Christus is gebracht. Melanchthon: „Aber der glaub is dises mittel, Damit wir den herrn Christum anschauen und unß seinen verdienst adplicirn und zu eigen.” (S. 269) De schrijver van de hoofdartikelen van het christelijk geloof is er duidelijk over: het geloof is een middel en zeker geen verdienste. Het is Christus zelf die door Zijn Heilige Geest het geloof werkt in de harten van mensen. Tegelijkertijd is het een hoogst persoonlijk gebeuren. „Ik geloof de vergeving van zonden”, zoals in het apostolicum beleden, wil zeggen dat niet alleen anderen vergeving van zonden wordt geschonken, maar ook mijn zonden vergeven worden. In dit verband wordt dan Bernardus van Clairvaux aangehaald die nadrukkelijk stelt: „Du must nicht allein gleuben, das gott andern die sund vergeben will, sondern das ehr sie DIR selb gnediglich vergeben wolle.” (S. 274) Een gedachte die ook in de Heidelberger Catechimus (1563) terugkeert. Wel wordt door Melanchthon benadrukt dat het een toegerekende en dus vreemde gerechtigheid is en blijft. Het wordt nooit een kwaliteit in de mens. Christus’ werk moet toegepast worden door het geloof. Een geloof dat gevoed wordt door de prediking van het evangelie en de zichtbare tekenen van de sacramenten.

Philipp Melanchthon, Heubtartikel Christlicher Lere. Melanchthons deutsche Fassung seiner Loci theologici, nach dem Autograph und dem Orginaldruck von 1553 herausgegeben von Ralf Jenett und Johannes Schilling. Evangelische Verlagsanstalt. Leipzig (2012). 508 S. € 24,-