De
almachtige Zoon van God, Jezus Christus zelf, stond voor zijn leer in. Hij was
het die de eerwaardige heer doctor Luther op deed staan om de donkerheid van
het paus- en monnikendom te verdrijven en het licht van het evangelie weer te
laten schijnen. Zo vat Philippus Melanchthon (1497-1560) de reformatorische
omwenteling van zijn tijd samen. Ten dienste van deze beweging staat ook zijn
handboek waarin de hoofdartikelen van de christelijke leer zijn vervat.
In zijn voorwoord aan Anna Camerarius
maakt Melanchthon duidelijk wat het doel is van zijn werk. Te midden van alle
verwarring en onduidelijkheid, wil hij duidelijk maken wat het christelijk
geloof nu werkelijk inhoud. Erkend moet worden, zo merkt Melanchthon op, dat er
vele werken zijn verschenen en telkens weer verschijnen waarin gesproken wordt
over wat de profeten en apostelen geleerd zouden hebben. Melanchthon is echter
van mening dat vele van deze werken eerder tot verduistering dan tot verlichting
leiden. Daarentegen wil hij in lijn met de Ausburgse Confessie (1530) een Locos Theologicos samenstellen waarin
alle theologische grondbegrippen worden behandeld. Dit handboek verscheen onder
de Latijnse titel Loci Communes (1521).
Als één van de invloedrijkste theologen en ook pedagogen van zijn tijd vond hij
het echter van belang dat niet alleen het publiek dat de Latijnse taal machtig
was het werk kon lezen, maar dat er ook een Duitstalige versie beschikbaar kwam.
Dit leidde tot een uitgebreid vertaalproces met als eindresultaat het
Duitstalige Heubtartikel Christlicher
lere.
Het werk had allereerst de functie van
catechismus. Melanchthon wilde hiermee een invoering in het christelijk geloof
bieden. Een leerboek dat teruggrijpt op de symbolen van de kerk, met name het apostolicum. Daarnaast moest het ook
dienen als leerboek voor predikanten en leraars die de leer van de reformatie
aanhingen. Tijdens zijn visitatiereizen was Melanchthon tal van misstanden
tegengekomen. Een duidelijk omlijnd leerboek moest dan ook dienen als eerste
reformatorische dogmatiek. In feite beantwoordde vooral de Loci Communes aan dit doel,
maar ook de Duitse uitgave van dit werk voldeed hieraan. In zijn werk blijft de
schrijver heel dicht bij de Heilige Schrift. De leer zoals de profeten en de
apostelen voor hem geleerd hadden en zoals in de twaalf artikelen samengevat,
wil Melanchthon navolgen. Tegelijkertijd wordt ook voortdurend het gesprek aangegaan
met tegenstanders. Regelmatig betreft het tijdgenoten waartegen wordt geageerd.
Wanneer het bijvoorbeeld gaat over het geloof dan spreekt Melanchthon zich
duidelijk uit tegen Andreas Osiander die sprak van een wezenlijke gerechtigheid
in ons.
Wet
Melanchthon benadrukt dat hij in
navolging van het apostolicum de
voornaamste artikelen van het christelijk geloof behandelt. Hij begint bij het
geloof in God. Dit is volgens hem nodig, om te voorkomen dat onze gedachten
allerlei kanten uitfladderen, zoals de gedachten van de heidenen. Melanchthon
maakt duidelijk dat wij moeten weten Wie God is en hoe Hij Zich geopenbaard
heeft. Dit is niet zomaar verstandelijke kennis die opgedaan wordt, maar kennis
die beslissend is voor het leven van de gelovigen. Het gaat Melanchthon erom
dat wij weten of ons roepen en zuchten tot die God gehoord wordt en waarom wij
dan gehoord zouden worden. Van meet af aan draagt Melanchthons werk een
existentieel karakter. De vraag is niet zozeer wie God is, maar wie God voor de
mens wil zijn.
Wanneer het gaat over het kennen van God,
dan wordt duidelijk gemaakt dat de gedachten niet wat rond moeten zwerven, maar
gevoerd moeten worden naar Gods Zoon; Jezus Christus. In de gekruisigde én de
opgestane maakt God bekend wie Hij is. Wanneer wordt gesproken over God en over
Zijn wezen dan klinken woorden waarop in de Nederlandse Geloofsbelijdenis
(1561) op terug lijkt te zijn gegrepen. Melanchthon spreekt dan over God: „Gott
is nicht ein leiblich wesen wie himmel oder erden oder andre elementen, sondern
is ein geistlich wesen, allmechtig und ewig, unermeßlicher weißheit, gutikeit,
gerechtikeit, warhafftig, reyn, freywillig, barmhertzig […]” (S. 91) Meteen
haast Melanchthon zich om te zeggen dat het om een drie-enig God gaat. Al
eerder zei hij namelijk dat immers alle mensen weten dat er een almachtig wezen
is dat alle creaturen geschapen heeft en onderhoud. Bij dit weten, is er echter
alleen sprake van een wet en niet van evangelie, zoals geopenbaard in Gods Zoon
Jezus Christus.
Evangelie
Wanneer Melanchthon spreekt over de
goddelijke wet werkt hij het strikte onderscheid dat hij maakt tussen wet en
evangelie verder uit. Naar de ‘oude en gewoonlijke’ driedeling spreekt ook hij
over de Lex Moralis, de Lex Ceremonialis en de Lex Iudicialis. De
laatste twee betreffen respectievelijk wetten die uiterlijke godsdienstige
ceremoniën beschrijven –als daar is de offerdienst– en wetten die handelen over
de burgerlijke rechtspraak. De eerste wet (Lex
Moralis) echter „ist die ewige, unwandelbare weißheit und regel der
gerechtigkeit in Gott selb […]” (S. 177) Melanchthon benadrukt dat dit een wet is
die is gegeven met de schepping. Een wet waarin God van de mens eist dat hij
Hem gelijkvormig is en waarin God bekendmaakt dat Hij over de zonde toornt.
Tegenover de wet die de mens aanklaagt,
wordt door Melanchthon het evangelie geplaatst. De wet verkondigt de grote en
ernstige toorn over de zonde. Het evangelie echter verkondigt genade; zonder
enige verdienste van de mens. Dit onderscheid tussen Mozes en Christus wordt
door Melanchthon gearticuleerd, maar tegelijkertijd worden wet en evangelie
nauw op elkaar betrokken. Niet alleen kan de vloek van de wet klinken, ook moet
die vrolijke boodschap, dat lieflijke woord van genade klinken: „Sihe, dises
ist das lemlin Gottes, das der wellt sunde tregt.” (S.249) Het is Christus die
alles heeft verworven en alles aan de gelovigen wil schenken: vergeving van
zonden, toerekening van gerechtigheid, de Heilige Geest en het eeuwige leven.
Het sola
fide wordt door Melanchthon hooggehouden. Door het geloof alleen krijgt de
mens deel aan het offer dat door Christus is gebracht. Melanchthon: „Aber der glaub
is dises mittel, Damit wir den herrn Christum anschauen und unß seinen
verdienst adplicirn und zu eigen.” (S. 269) De schrijver van de hoofdartikelen
van het christelijk geloof is er duidelijk over: het geloof is een middel en
zeker geen verdienste. Het is Christus zelf die door Zijn Heilige Geest het
geloof werkt in de harten van mensen. Tegelijkertijd is het een hoogst
persoonlijk gebeuren. „Ik geloof de vergeving van zonden”, zoals in het apostolicum beleden, wil zeggen dat niet
alleen anderen vergeving van zonden wordt geschonken, maar ook mijn zonden vergeven worden. In dit
verband wordt dan Bernardus van Clairvaux aangehaald die nadrukkelijk stelt:
„Du must nicht allein gleuben, das gott andern die sund vergeben will, sondern
das ehr sie DIR selb gnediglich vergeben wolle.” (S. 274) Een gedachte die ook
in de Heidelberger Catechimus (1563) terugkeert. Wel wordt door Melanchthon
benadrukt dat het een toegerekende en dus vreemde gerechtigheid is en blijft.
Het wordt nooit een kwaliteit in de mens. Christus’ werk moet toegepast worden
door het geloof. Een geloof dat gevoed wordt door de prediking van het
evangelie en de zichtbare tekenen van de sacramenten.