donderdag 3 oktober 2013

P.C. Hoek, Melchior Leydecker (1642-1721). Een onderzoek naar de structuur van een gereformeerd scholasticus

De Utrechtse dogmaticus A.A. van Ruler (1908-1970) sprak ooit lyrisch: „Zo is voor mijn besef de scholastieke methode geen kwestie van on-vruchtbare spitsvondigheid, maar de eigenlijke, lente-achtige bloeseming van het denken. Zij is de bloeiende Betuwe in het voorjaar, waar ook het kleinste blaadje schoon is."
Met deze opmerking van Van Ruler wordt een actuele discussie aangesneden binnen het recente onderzoek naar de gereformeerde scholastiek. Heel terecht gaat doctor P.C. Hoek in zijn onderzoek naar de structuur van de theologie van de gereformeerde scholasticus Melchior Leydecker, in op deze verschillende zienswijzen. Binnen het huidige onderzoek is namelijk sprake van een tweetal theorieën of interpretatiemodellen. Kort en bondig brengt Hoek deze methoden onder woorden: „Voorstanders van de discontinuïteitstheorie zien (de opkomst van) de scholastieke orthodoxie als een breuk met de inzichten van de reformatoren.” (15) De ratio zou over de openbaring gaan heersen. „Representanten van de continuïteitstheorie zien de opkomst van de protestantse scholastiek en de gereformeerde scholastiek als een specifieke gestalte daarvan niet als een regressie in middeleeuwse denkpatronen, maar als een resultaat van een progressieve ontwikkeling in de wetenschappelijke theologie.” (17) Sommigen die deze theorie aanhangen bestrijden dan ook de gedachte dat de reformatie en humanistische renaissance een ‘anti-scholastiek’ karakter zouden hebben.

Methode
Heel nadrukkelijk wordt door velen gesteld dat de scholastiek een wetenschappelijk methode is. Het is een werkwijze die werd gebruikt aan de universiteiten. Daarbij gaat het om „een steeds wederkerend systeem van begrippen, distinkties, definities, propositieanalyses, redeneertechnieken en disputeermethoden” (19), aldus de bekende definitie van mediëvist L.M. de Rijk. Dat ook Leydecker van deze methode gebruik maakte staat voor Hoek vast. In zijn onderzoek gaat hij uit van de hypothese van de continuïteitstheorie. Daarnaast stelt de onderzoeker de vraag of er naast de formele continuïteit, ook sprake is van materiële continuïteit tussen de middeleeuwse scholastiek en de gereformeerde scholastiek, zoals vertegenwoordigd door Leydecker. De vraag is dus of Leydecker ook inhoudelijk is beïnvloed door scholastici uit de middeleeuwen en de middeleeuwse philosphia christiana. Met het stellen van deze vraag rijzen er meteen weer nieuwe vragen, want welke modaliteit binnen de middeleeuwse scholastiek heeft Leydecker meest beïnvloed. Of is er, zoals R.A. Muller stelt,  sprake van een eclectische houding binnen de gereformeerde scholastiek?  
Nadat P.C. Hoek al deze vragen heeft opgeworpen, vangt hij aan met zijn eigenlijke onderzoek. Allereerst volgt er een biografische schets van Melchior Leydecker. Hoek heeft daaraan verstandig gedaan, want voor velen zal Leydecker wellicht weinig bekend zijn. Allereerst wordt hij getekend in zijn sociale achtergrond. Afkomstig uit een patriciërsgeslacht is hij een man met een zekere standing. Daarnaast wordt genoemd dat pietas (vroomheid) en scientia (wetenschap) bij Leydecker hand-in-hand gingen. Dit had hij van geen vreemde, want ook zijn Utrechtse leermeester Gisbertus Voetius, huldigde dit adagium. Hoek wijst ook op de invloed van de puriteinen op Leydecker. Naast Voetius, moet ook Melchiors Leidse leermeester worden genoemd: Johannes Coccejus. Samen met Hoornbeeck vormen deze mannen Leydeckers belangrijkste leermeesters. In 1678 wordt Utrecht ‘met een derde Professor voorsien’ in de persoon van Leydecker. Tot zijn dood in 1721 blijft hij dit ambt vervullen.

Voluntas
Het voornaamste doel van dit proefschrift is het geven van een beschrijving van Leydeckers theologie. Na de biografische schets volgt er dan ook een systematisch gedeelte waarin de structuur van de theologie van deze gereformeerde scholasticus wordt getekend. Allereerst wordt ingezet met de godsleer. Het voor de scholastiek typerende onderscheid tussen theologia archetypa en theologia ectypa is ook voor Leydeckers definiëring van het openbaringsbegrip van cruciaal belang. Bij de theologia archetypa gaat het om de kennis die God van Zichzelf en Zijn werken heeft. Dit betreft kennis die noodzakelijk of vrij is. Hoek: „Zij [d.i. de theologia archetypa] is een ‘schets’ (idea) van de ectypische godskennis die de mens van God kan hebben, en is van eeuwigheid in het verstand van God voorbepaald krachtens een goddelijk wilsbesluit.” (80) De genoemde begrippen, noodzakelijk, vrije en goddelijk wilsbesluit, keren voortdurend terug in de beschrijving van Leydeckers theologie.
Vanuit het hoofdstuk over de godsleer onderwerpt Hoek een drietal goddelijke eigenschappen aan nader onderzoek. Achtereenvolgens gaat hij in op Gods kennis (scientia), Gods wil (voluntas) en Gods macht (potentia). Deze drie eigenschappen hangen overigens nauw samen in Leydeckers theologie, waarbij de goddelijke wil een prominente plaats inneemt. Hoek schrijft daarover: „ De cruciale rol van de goddelijke wil, die door Leydecker dus formeel (in sensu formali) onderscheiden wordt van de overige goddelijke eigenschappen, blijkt bij de nadere bestudering van enkele essentiële onderdelen van Leydeckers theologie keer op keer. Zowel de structuur van de kennis van God (scientia Dei) als van de macht van God (potentia Dei) worden door Gods wil bepaald. Zowel de kennis als de macht worden bepaald door het ‘structureel voorafgaan aan’ en het ‘structureel volgen op’ het goddelijk decreet (wilsact).” (271) Vanuit dit denken over deze drie goddelijke eigenschappen worden de lijnen verder getrokken naar God en de werkelijkheid. Begrippen als voorzienigheid, predestinatie, antropologie en christologie worden ingekleurd.

Augustijns-fransciscaanse traditie
Tussen de grote nadruk die door Leydecker wordt gelegd op het wilsbesluit van God en het denken van de middeleeuwse theoloog Johannes duns Scotus (1266-1308) ziet Hoek een grote verwantschap. Was voor Thomas van Aquino (1225-1274) de goddelijke kennis (scientia) het structurerende principe in zijn theologie en de grond voor onze werkelijkheid. Bij Duns Scotus is dat de goddelijke wil (voluntas). In twee begrippen samengevat gaat het respectievelijk om het model van de diachrone en de synchrone contingentie. Daarbij komt het aan op de vraag of de werkelijkheid noodzakelijk of contingent is. Is alleen die ene ‘stand van zaken’ mogelijk op een bepaald tijdstip of zou ook een andere ‘stand van zaken’ mogelijk zijn op dat bepaalde tijdstip? Thomas van Aquino zegt: „Alles wat God kent, is noodzakelijk.” (133). Kortom onze werkelijkheid is noodzakelijk zo zoals die is. Bij Duns Scotus is de werkelijkheid contingent. De werkelijkheid is zo, omdat God deze zo heeft gewild. Om het met Van Ruler te zeggen: „De dingen vinden hun grond puur en alleen in zijn [d.i. Gods] vrijmacht, welbehagen en goedheid. De dingen komen dan ook niet zoals ze komen moeten, maar zoals God ze wil.” (234)
De theologie van Duns Scotus en zijn leerlingen, zoals deze werd beoefend in het laatmiddeleeuwse Oxford vindt Hoek terug bij Leydecker. Met name zijn denken over het goddelijk wilsbesluit brengt Hoek ertoe om de lijnen door te trekken van de augustijns-franciscaanse traditie, waarin Duns Scotus stond, naar het Utrecht van de zeventiende eeuw waarin Leydecker zijn theologie beoefende. Daarmee toont Hoek aan dat er niet alleen sprake is van een formele verwantschap tussen de middeleeuwse en de gereformeerde scholastiek, maar ook van een materiële verwantschap. De promovendus is daarin zo stellig dat hij Leydecker ziet als een zeventiende-eeuwse exponent van de klassieke augustijns-franciscaanse traditie. Zo komt Hoek tot de beantwoording van zijn tweede hoofdvraag en komt hij tot een afronding van zijn boeiende onderzoek. Gesteld kan worden dat hiermee niet alleen een bijdrage is geleverd aan de beschrijving van Leydeckers theologie, maar ook aan het onderzoek naar de gereformeerde scholastiek. Het vraagt wat doorzettingsvermogen van de lezer, maar eenmaal gegrepen is elk blaadje schoon.

P.C. Hoek, Melchior Leydecker (1642-1721). Een onderzoek naar de structuur van de theologie van een gereformeerd scholasticus. VU University Press: Amsterdam 2013. 335 blz. € 39,95.