„Ze wonen in hun eigen land,
maar als vreemdelingen. Ze delen in alles mee als burgers, maar hebben als
vreemdelingen alles te lijden. Elk land is hun vaderland en elk land is hun
vreemd.” (57) Deze woorden uit De brief
aan Diognetus geven aan hoe de eerste christenen zich in de wereld
bevonden. De brief is een anonieme apologie van een christen aan het adres van
een heiden, die met de vraag worstelde, waarom christenen zo anders in de
wereld stonden.
Al moet De brief aan Diognetus waarschijnlijk
gedateerd worden in de tweede eeuw na Christus, aan kracht heeft dit epistel
nauwelijks ingeboet. Een hedendaags theoloog als A. van de Beek (1946) laat
zich in zijn publicaties over de kerk en het vreemdelingschap –dat een christen
eigen zou moeten zijn, graag voorstaan op deze woorden. Samen met dr. O.
Noordmans (1871-1956) is Van de Beek van groot belang geweest voor het denken
van dr. J.D.Th. Wassenaar over vreemdelingschap. Gegrepen door de thematiek
schreef Wassenaar een boeiende studie. Het is een breedvoerig werk geworden.
Prachtig uitgegeven door Uitgeverij Boekencentrum en voor een redelijke prijs
aan te schaffen. Wel moet opgemerkt worden dat deze breedte soms afdoet aan de
diepte. Het moet gezegd worden dat Wassenaar een zeer helder overzicht heeft
gegeven hoe er in de theologiegeschiedenis is nagedacht over het
vreemdelingschap van een christen. Beginnend bij het Nieuwe Testament, vervolgt
de auteur zijn weg via vroege kerk, Reformatie en zelfs Nadere Reformatie en
piëtisme tot en met de huidige stand van theologie. Helaas mist het werk het ad fontes karakter dat een studie als
deze zo boeiend zou kunnen maken. Er wordt bijna nooit uit oorspronkelijke
werken van kerkvaders, reformatoren en andere theologen geciteerd. Voortdurend
worden er citaten gegeven uit de vele secundaire literatuur die Wassenaar tot
zich heeft genomen.
Exegese
Zoals gezegd wordt begonnen met een beschrijving en duiding van het
begrip vreemdelingschap in het Nieuwe Testament. Terzijde: opmerkelijk dat de
auteur niet schrijft over vreemdelingschap in het Oude Testamant, dat had
wellicht andere inzichten opgeleverd. Helder wordt uiteengezet dat
vreemdelingschap heel verschillend benaderd kan worden. Zo is er de
theologische benadering van Reinhard Feldmeier die stelt dat een christen niet
zozeer uit sektarische afkeer van de wereld het predicaat vreemdeling
verkrijgt, maar dat het vreemdelingschap van de christen veeleer de keerzijde
van Gods verkiezing is. Zij zijn ‘elektoi’
ofwel uitverkorenen. John H. Elliot onderstreept veelmeer de sociale connotatie
van de termen die in het Nieuwe Testament gebruikt worden voor de begrippen
vreemdeling en vreemdelingschap. Elliot benadrukt dat de vreemdelingen (parepidèmoi) in de diaspora verkeren.
Dit kan een vrijwillig gekozen positie zijn, maar kan ook samenhangen met
oorlog, ballingschap of andere vormen van dwang. Het feit dat de christenen in
diaspora verkeren, dwingt hen na te denken over hun eigen identiteit. Assimileren
zij of houden ze vast aan hun eigen geloofscultuur? De filosofische insteek van
Torrey Seland sluit aan bij Philo van Alexandrië. Een tekst als 1 Petrus 2:11,
die overigens voor al de genoemde exegeten een belangrijk uitgangspunt is in
hun denken over vreemdelingschap, wordt door Seland geheel geïnterpreteerd
vanuit het hellenistische denken dat Philo eigen was. Het gaat in deze tekst
over de ziel (psuchè) die als
vreemdeling verblijft in haar tijdelijke verblijfplaats: het lichaam.
Wassenaar weet zich duidelijk aangesproken door Feldmeier en stelt dat
vreemdelingschap gezien moet worden als een theologische categorie. „De
vreemdelingschap van de gelovige wordt door de relatie tot God (en zijn volk)
bepaald” (52), aldus Wassenaar. De aanvechting en de bedreiging waarmee de
christen te maken krijgt, moet dan ook gezien worden vanuit deze theologische
categorie. Deze pastorale notie laat Wassenaar niet onvermeld. Een ander aspect
van de theologische categorie ‘vreemdelingschap’ is de eschatologische
gerichtheid van de gelovige. Juist in moeilijke omstandigheden mag de christen
zich getroost weten door de gedachte dat er een hemelse erfenis wacht. Met name
A. van de Beek heeft hier grote nadruk op gelegd. Het gaat om christelijke
toekomstverwachting, zoals de ondertitel van zijn Hier beneden is het niet aangeeft. In dit werk worden verschillende
modellen van christelijke toekomstverwachting besproken. Zelf zoekt Van de Beek
aansluiting bij de ‘theologie van het oordeel’. Er moet in zijn optiek aandacht
besteed worden aan „de radicale, eschatologische ‘crisis’ (in de letterlijke
betekenis van ‘oordeel’) in geschiedenis en tijd.” (288) God doet recht naar de titel van een van Van de Beeks boeken uit de serie Spreken over God. Christus is gekomen om
gerechtigheid te brengen. Het oordeel is voltrokken in en aan Gods eigen Zoon.
Het lijden van de rechtvaardigen werd door de Gekruisigde tot Zijn lijden
gemaakt. Christus identificeerde zich zo met de slachtoffers en nam de schuld van
de daders, van de wereld op Zich. Het geloof in deze gekruisigde Christus
plaatst de mens in een andere gemeenschap. De mens wordt een gelovige die zijn
identiteit heeft in Christus. In dezen spreekt Van de Beek zelfs over een analogia entis (wezenseenheid) tussen
Christus en de gelovige.
Christus, de Geest en de Kerk
Heel terecht wordt door Wassenaar de vraag gesteld of de christologische
concentratie bij Van de Beek hem niet verhindert om positief te spreken over
Gods daden in de geschiedenis. Is de tijd tot aan de voleinding inderdaad
alleen maar te kenmerken met het woord ‘maranatha’? Zelf is Van de Beek
duidelijk; de pneumatologie mag niet te breed uitwaaieren en moet strikt
verbonden zijn aan de christologie en de ecclesiologie. Op dit punt maakt
Wassenaar duidelijk dat hij niet de maatschappelijke passiviteit voorstaat die
door Van de Beek bepleit wordt. Wassenaar sluit zich echter ook niet aan bij
die theologen die de Geest breed uit laten waaieren, maar zoekt aansluiting bij
de in 2013 overleden Leidse ethicus G.G. de Kruijf. Tegenover de apostolaatstheologie,
die grotendeels ten grondslag lag aan de Hervormde kerkorde van 1951, pleitte De
Kruijf voor de structurele betekenis van díe nieuwtestamentische teksten waarin
het interne leven van de gemeente met het oog op Gods toekomst centraal staat.
Dit interne leven staat niet zozeer centraal omdat het exemplarische zou zijn
voor de wereld, maar veeleer als tegenpool van de wereld. „De maatschappelijk
participatie moet dus zeker niet in het middelpunt staan. ‘Wat voor anderen
centraal is, is voor christenen perifeer; daarom worden zij “vreemdelingen”
genoemd (Hebr. 11:13 en bijv. 1 Petr. 1:1 en 2:11)’” (255), aldus Wassenaar
terwijl hij De Kruijf citeert.
De kerk als contrastgemeenschap is een gedachte die in hedendaagse
ecclesiologische ontwerpen weer terugkeert. Onder andere in het denken van
Stanley Hauerwas (1940) over christenen als ‘resident aliens’. De kerk wordt
door Hauerwas gezien als een eschatologische kolonie. De kerk vormt in zijn
denken niet zozeer een tegencultuur, eerder wordt de kerk door hem gezien als
een alternatieve cultuur, een contrastmaatschappij. Hierbij gaat hij uit van de
minderheidspositie die de huidige christenheid eigen is, zonder te willen
vervallen in sektarisme. De kerk wordt door Hauerwas gezien als ‘een
alternatieve morele gemeenschap’. „Ze is een hermeneutische gemeenschap die tot
taak heeft de Bijbel uit te leggen met het oog op concrete situaties” (302), zo
verduidelijkt Wassenaar het standpunt van Hauerwas.
De (uiterste) polen waartussen het denken over vreemdelingschap zich heeft
bevonden en vindt, zijn enerzijds ‘de doperse vervreemding’ en anderzijds ‘het
cultuurchristendom’. In de geschiedenis is er veelal sprake van een
pendelbeweging, al lijkt de wijzer door te slaan naar de vervreemding. Het
theocratische ideaal van een theoloog als A.A. van Ruler (1908-1970) lijkt
geheel los te zijn gelaten. Zelf is Wassenaar daar heel duidelijk over: „Ik ben
tot de overtuiging gekomen dat theocratische idealen niet met vreemdelingschap
te verenigingen zijn.” (358) Het denken over vreemdelingschap, Christus, de
Geest en de kerk, blijft een spanningsvol gebeuren. Door Noordmans treffend
verwoord in zijn opmerking dat „De kerk en het evangelie nooit geheel in hun
tijd passen. Te vroeg voor de hemel en te laat voor de aarde […]” (265)
J.D.Th. Wassenaar, Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse
stemmen uit kerk en theologie. Uitgeverij Boekencentrum: Zoetermeer (2014).
366 blz. € 22,50.