Encyclopedie Nadere Reformatie. Zo luidt kortweg de titel
van deze serie die in totaal drie delen zal omvatten. Dit eerste deel bevat de
biografieën van A tot en met K. In het tweede deel zullen de overige
biografieën worden opgenomen. Het derde deel zal thematische lemmata bevatten.
Bij het lezen van dit eerste deel
dringt meteen de vraag op wat deze uitgave toevoegt aan de stroom ‘Nadere
Reformatoria’ die de afgelopen jaren het licht zag. Zo is er geschreven over
figuren, thema’s en de theologie van de Nadere Reformatie. Tevens zijn in het Documentatieblad
Nadere Reformatie tal van artikelen verschenen die handelen over de
besproken personen. Uiteraard moet ook het Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands
protestantisme (BLGNP) genoemd worden. In dit standaardwerk zijn ook tal
van lemmata gewijd aan personen die ook in deze encyclopedie worden beschreven.
Gereformeerd piëtisme en Nadere Reformatie
De redactie onder voorzitterschap van W.J. op ’t Hof is echter van
mening dat deze uitgave een waardige plaats inneemt naast de genoemde
publicaties. Een tweetal redenen wordt hiervoor aangedragen.
Allereerst moet opgemerkt worden dat deze encyclopedie zich
concentreert op de vroomheid. Dat geeft de uitgave een ander karakter dan een
kerkhistorisch woordenboek. Hierin moet de redactie gelijk gegeven worden. Het BLGPN
richt zich veeleer op de feitelijke beschrijving van kerkhistorische
figuren. De vroomheidsbeleving van deze personen is niet zozeer aan de orde. In
de Encyclopedie Nadere Reformatie wordt daarentegen expliciet aandacht
besteed aan de vroomheid van de beschreven personen. Al dreigt het geheel daardoor
aan wetenschappelijkheid in te boeten. De onderzoeker die zich niet verwant
weet met het gereformeerd piëtisme zal enige vervreemding ervaren bij het lezen
van de bekeringsgeschiedenissen die soms deel uitmaken van de biografische
gegevens. Ten tweede wordt door de redactie opgemerkt dat de beschreven
personen worden beschreven in hun relatie tot de Nadere Reformatie. Hieraan
ontleent deze uitgave zeer zeker haar bestaansrecht. De kopjes ‘betekenis’ en
‘invloed’ geven boeiende doorkijkjes in de doorwerking van de Nadere Reformatie
in het geheel van vroomheid en theologie, maar ook in de doorwerking van latere
tijden.
De criteria die gehanteerd worden voor personen die opgenomen worden
in deze encyclopedie zijn enigszins diffuus. Het formele selectiecriterium dat
de redactie hanteert, is dat iemand van Nederlandse afkomst moet zijn of een
Nederlandse gemeente of universiteit gediend moet hebben. Dit leidt soms tot
uitsluiting van personen die toch stellig invloed hebben uitgeoefend op de
Nadere Reformatie. Het inhoudelijke selectiecriterium lijkt daarentegen nog
lastiger te zijn. Allereerst zij opgemerkt dat de terminologie Nadere
Reformatie en Nederlands Gereformeerd Piëtisme niet scherp wordt onderscheiden.
Volgens de bekende begripsbepaling van 1995 zouden sommige personen geen plaats
verdienen in deze uitgave, terwijl zij die toch gekregen hebben. De redactie
lijkt de begrippen Gereformeerd Piëtisme en Nadere Reformatie door elkaar te
gebruiken, al wordt opgemerkt dat binnen het gereformeerd piëtisme in Nederland
vanaf „het eerste decennium van de zeventiende eeuw een beweging onderscheiden kan
worden die de piëtistische daden bij de woorden voegt en die vormen van
samenhang vertoont: de Nadere Reformatie.” (9) Personen die behoren tot deze
beweging worden door de redactie gerekend tot de hoofdvertegenwoordigers van de
Nadere Reformatie. Daarnaast zijn lemmata gewijd aan sympathisanten en zelfs
bestrijders van de Nadere Reformatie.
Gisbertus Voetius en Johannes Coccejus
De encyclopedie opent met Casparus Alardin (1658-1695). Weliswaar
geboren in Bremen, maar als predikant heeft hij een Nederlandse gemeente
gediend. Door de schrijver van het lemma getypeerd als een ernstige coccejaan,
die vooral gevormd is tijdens zijn Utrechtse studententijd door de coccejaanse
hoogleraar Franciscus Burmannus (1628-1679), ook hij wordt beschreven in dit
eerste deel. Dit lemma is daarom interessant, omdat in de persoon van Alardin
duidelijk wordt hoe gecompliceerd de verhouding is tussen enerzijds het
veelomvattende begrip ‘gereformeerd piëtisme’ en anderzijds de term ‘Nadere
Reformatie’. Na het afleggen van zijn praeparatoir examen wordt Alardin
namelijk beroepen te Sluis, een gemeente die wordt gediend door Jacobus
Koelman. Deze predikant kan gezien worden als een vertegenwoordiger van de
Nadere Reformatie en wel als een hoofdvertegenwoordiger. Koelman had met name
bezwaar tegen de coccejaanse invloed die van Burmannus op Alardin was
uitgegaan. De kerkenraad wordt weliswaar door Alardin gerustgesteld; hij was
onder de indruk van Burmannus’ geleerdheid, maar volgt hem niet blindelings. De
ongerustheid is bij Koelman echter niet weggenomen. In 1683 – Alardin is dan
reeds predikant in Sluis– wijst Koelman in zijn pamflet Formeele protestatie
op de coccejaanse sabbatsopvatting, dat wil zeggen ruimere sabbatsopvatting
van zijn collega Alardin. Deze spanning tussen enerzijds de volgelingen van de
Leidse hoogleraar Johannes Coccejus (1609-1669) die veelmeer een theologie
voorstond die werd bepaald door het verbond en anderzijds de Utrechtse
hoogleraar Gisbertus Voetius (1589-1676) voor wie de verkiezing veeleer het
beheersend structuurprincipe vormde van zijn theologie is een terugkerend
thema. Deze twee theologen zijn van eminent belang geweest en hebben beiden
grote invloed gehad op generaties theologen en predikanten.
Terecht wordt daarom door wijlen professor W.J. van Asselt uitgebreid
stilgestaan bij de persoon van Johannes Coccejus. Treffend wordt door Van
Asselt opgemerkt dat recent onderzoek van de Nadere Reformatie meent niet
voorbij te kunnen gaan aan Coccejus. Het bevindelijke karakter van zijn
geloofsopvatting maakt hem op zijn minst verwant met het gereformeerd piëtisme.
Daarentegen wordt ook opgemerkt dat in zijn theocratische visie op kerk en
samenleving en in zijn protest tegen de preciesheid van sommige nadere
reformatoren Coccejus zich duidelijk onderscheidt van de Nadere Reformatie. De
invloed van Coccejus op het gereformeerd piëtisme wordt vooral duidelijk bij de
‘ernstige’ of ‘mystieke’ coccejanen –één van de invloedslijnen die door Van
Asselt onderscheiden wordt. Zij benadrukten naast het profetische ook het
subjectieve en heilsordelijke element in Coccejus’ verbondsbegrip. Van Asselt:
„ Zij presenteerden een gematigde vorm van coccejaans Piëtisme dat uitliep op
een toenadering van vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie.” (179) Als
exponenten van de invloedslijn worden David Flud van Giffen, Campegius
Vitringa, Johannes d’Outrein en Friedrich Adolph Lampe genoemd. Van wie de
laatste drie eveneens een lemma in de encyclopedie hebben gekregen. Daarentegen
wordt eveneens door Van Asselt opgemerkt dat de meeste coccejanen theologische
bezwaren hadden tegen de puriteinse levensstijl die gepropageerd werd door de
vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Het was te joods, te wettisch; een
terugval in het werkverbond dat afgeschaft was. Van een rechtstreekse invloed
van Coccejus op de Nadere reformatie lijkt geen sprake te zijn, al noemt Van
Asselt een interessante uitzondering: Wilhelmus à Brakel (1635-1711). Een
gedachte die W.J. op ’t Hof in zijn lemma over Brakel onderschrijft. Met name
in zijn Redelijke Godsdienst –een werk dat door Op ’t Hof kernachtig
wordt omschreven als een uiteenzetting van de leer die bevindelijk-praktisch
van aard is– is de invloed van Coccejus merkbaar. Al haast Op ’t Hof te vermelden
dat Brakel ‘de dubbele predestinatie in zijn theologie vooropstelt’. (126)
Puritanisme en zuidelijke Nederlanden
De persoon van Petrus Damman (†
Arnemuiden 1595) mag interessant genoemd worden, omdat „de betekenis van
Damman niet zozeer is gelegen in wat hij was of deed, maar veel meer in waarvan
hij een afspiegeling was.” Twee duidelijke invloeden zijn bij hem op te merken.
Allereerst de Zuid-Nederlandse wortels van het gereformeerd piëtisme. Ten
tweede de beïnvloeding van de Nadere Reformatie door het Engelse puritanisme.
Naar alle waarschijnlijkheid zijn de ouders van Damman de zuidelijke
Nederlanden ontvlucht en hebben zij hun toevlucht gezocht in een Nederlandse
gemeente in Engeland. Later keert Damman terug naar het continent en laat zich
inschrijven als student aan de Leidse universiteit. Vervolgens dient hij vanaf
1592 de Zeeuwse plaats Arnemuiden. Voor Op ’t Hof komen in Damman drie
belangrijke gegevens omtrent het gereformeerd piëtisme en de Nadere Reformatie
samen; de oorsprong van de beweging in de zuidelijke Nederlanden, de
beïnvloeding van het puritanisme en het belang van de provincie Zeeland.
De invloed van de zuidelijke Nederlanden worden ook duidelijk in de
persoon van Petrus Datheen (1531/32-1588). Samen met Jean Taffin (1529-1602) moet
hij genoemd worden als een van de belangrijkste representanten van het piëtisme
in Zuid-Nederland. Zijn doorwerking is met name door zijn vertaling van de
Heidelberger Catechismus en van de psalmen nauwelijks te overschatten.
Opmerkelijk is daarentegen dat de Nadere Reformatoren in hun theocratische
visie, één van de voornaamste kenmerken van het nader reformatorische streven,
weinig zijn teruggevallen op Datheen. Wellicht hangt dit samen met Datheens
opstelling ten aanzien van de religiepolitiek van Willem van Oranje. In de praktijk van de Nadere Reformatie lijkt
de beweging veel meer beïnvloed te zijn door het puritanisme. Hierin lijkt Op
’t Hof het gelijk aan zijn zijde te hebben. In de lijn van H. Heppe acht Op ’t
Hof immers –contra S. van der Linde– de invloed van het puritanisme op de
Nadere Reformatie bepalend. Deze puriteinse invloed valt inderdaad moeilijk te
ontkennen. Met name in het midden van de zeventiende eeuw zijn vele
praktikale puriteinse werken van invloed
geweest op de Nadere Reformatie. Hierbij valt te denken aan de vele vertalingen
van onder andere Thomas Goodwin, Nicholas Byfield, Samuel Rutherford, Thomas
Hooker en James Durham die de eerder genoemde Jacobus Koelman (1631-1695) uitgaf.
Al mogen de zuidelijke wortels van het Nederlands gereformeerd piëtisme niet
verloochend worden. Terecht heeft wijlen professor S. van de Linde deze lijn
verdedigd.
Wellicht blijft het een kwestie van definiëren. Helemaal duidelijk
wordt het onderscheid tussen gereformeerd piëtisme en Nadere Reformatie nooit.
Zo kan het gebeuren dat de lezer van de encyclopedie van de Nadere Reformatie
lemmata vindt over Jacob en Johannes Groenewegen (resp. 1707-1780 en
1709-1764). En wordt dit deel afgesloten met Gerardus Kuypers (1722-1798), de
man van Nijkerkse beroering. Zo passeren in enkele honderden pagina’s tal van
personen die op één of andere manier te maken hebben met het Nederlands
gereformeerd piëtisme, de Nadere Reformatie en/of de gereformeerde orthodoxie.
Keurig geordend in alfabetische volgorde. Daarin schuilt zeker een grote
meerwaarde van dit werk; het biedt overzicht in het veelomvattende landschap
van het Nederlands gereformeerde piëtisme. Het is wachten op de andere twee
delen. Waarvan het derde deel wellicht soelaas biedt, doordat begrippen een nadere
uitwerking en invulling krijgen.
W.J. op ’t Hof (e.a.) red. Encyclopedie Nadere Reformatie.
Deel I (A-K). Uitgeverij de Groot Goudriaan: Utrecht (2015). 435
blz. € 34,99.