Het dacht de redactie van het Verzameld
Werk van K.H. Miskotte (1894-1976) goed om een apart deel uit te geven
onder de titel mystiek en bevinding. Dat eerste woord bevreemdt enigszins. Mystiek heeft de klank van
contemplatie. Het individu dat de wereld ontvlucht in het diepst van zijn ziel.
Dan liever bevinding. Dat oerhollandse, robuuste woord.
In zijn Bijbels ABC spreekt
Miskotte over de Naam die zich in deze wereld van deze wereld onderscheidt.
Kort en bondig brengt Miskotte in deze uitspraak zijn theologie onder woorden. Zijn
spiritualiteit zou ook op deze noemer gebracht kunnen worden. De gelovige
onderscheidt zich in deze wereld van deze wereld. Het maakt duidelijk dat
bevinding voor Miskotte geen plus was. Iets dat er ook nog bij kan komen. Over
het geheel van diens theologie ligt een bevindelijke gloed. Geen vroomheid los
van het alledaagse bestaan. Het is veeleer omgekeerd. Juist in het alledaagse
leven wordt de gelovige Gods bemoeienis met hem gewaar.
Ethische theologie
Vanuit het ouderlijk huis onderging
Miskotte een tweeërlei invloed. Allereerst was daar de ethische theologie,
zoals die werd voorgestaan door D. Chantepie de la Saussaye (1818-1874) en J.H.
Gunning jr. (1829-1905). Christus voor en in de mens gekruisigd, bepaalden hun
vroomheid. Miskotte onderging, zoals velen van zijn generatie, hun invloed. Met
name in zijn vroege periode, de periode dat Miskotte predikant was in Kortgene,
klinkt de stem van de ethische theologie door. Boeiend is de serie ‘Zienlijk en
onzienlijk’. Een serie artikelen in het Gemeenteblaadje waarin op een vrij
rationele wijze wordt gesproken over God en het bestaan van God. Vanuit de werkelijkheid,
wellicht zou gezegd kunnen worden; vanuit de fenomenen, denkt Miskotte tot het wezen
van God. Zoals de kus een uiting is van liefde, zo is de wereld een uiting
van Gods openbaring. Daarom is het niet zo vreemd dat God onzienlijk is.
„Integendeel, zou hij zichtbaar zijn, dan zou hij zelf een ding zijn, een
uiting, een openbaring en geen wezen.” (53) Miskotte
komt tot een soort godsbewijs dat welhaast Kantiaans aandoet, al is de
categorie van de zonde doorslaggevend in het kennen van de onzienlijke God. Cruciaal in dezen is de vraag: wie krijgt
zekerheid aangaande God? Een tweeërlei antwoord wordt hierop gegeven: wie
heiligheid zoekt en meer nog: wie in dat zoeken vastliep. In het zoeken naar
heiligheid is het geestelijk-zedelijk besef van doorslaggevend belang: „De eis
van de in ons geschreven wet. […] Wie heiligheid zoekt kan niet ontkomen aan de
idee: God. Deze alleen geeft het leven blijvende waarde, evenwicht en
richting.” (58) In zoeken naar heiligheid vindt men God. Wie echter vastloopt
vindt Hem beter, namelijk in zijn vergevende liefde voor mensen.
De tweede invloed
die Miskotte onderging, was die van H.F. Kohlbrugge (1801-1875). Blijvend door
hem geboeid had Miskotte zelfs het plan om op de heiligingsleer van deze
negentiende-eeuwse prediker te promoveren. Het werd uiteindelijk een
dissertatie over het wezen van de Joodse religie. Kohlbrugge bleef echter niet
onbesproken, want de thematiek van Miskottes proefschrift raakte aan Kohlbrugges
opvattingen aangaande de heiliging. Zij het diametraal tegenovergesteld.
Verkiezing versus correlatie. Heiliging versus ethiek. In Miskottes vroomheid
is de stem van Kohlbrugge blijvend aanwezig. Niet altijd even gearticuleerd.
Veeleer klinkt deze stem door in zijn gehele spreken over de omgang tussen God
en mens. Het absolute genadekarakter van Gods openbaring in Jezus Christus
staat bij Miskotte voorop. Men kiest
niet voor God, maar wordt verkoren. Er is heel wat voor nodig om de mens
in te laten zien wie hij is. Miskotte: „Wij willen van nature niet van God
weten en Hij moet ons overweldigen, door de Heilige Geest, dat wij zeggen, zo
zijn wij!” (371) Kohlbrugges spiritualiteit kan gevat worden in het nochtans
van het geloof. Al valt het woord niet dikwijls in Miskottes teksten, toch wordt
ook zijn spiritualiteit gekenmerkt door de paradox. Dat is wat Miskotte in zijn De enkeling en
zijn strijd noemt; de zin van de bevinding. Het gaat daarin niet om „[…]
mystieke ervaringen, religieuze experimenten, dalingen en heffingen van het
zelfbewustzijn ten opzicht van een buitenwereld die niet meespreekt, die
nauwelijks bestaan zou.” (320) Het gaat ook niet om mystiek en bevinding als de
grond waarop het geloof gefundeerd zou kunnen worden. Het gaat om de bijzonder
tastbare toepassing van Gods apriori. Miskotte: „Midden in de strijd,
plotseling was er een veiligheid boven alle maten van de dagelijkse
ervaring te ervaren. En die veiligheid
is in wezen niet anders dan de actualiteit van het apriori: de Heer is
mijn licht en mijn bevrijding, de Heer is mijn vesting, waarom zou ik beven in
de strijd waarin ik gewikkeld ben om Zijnentwil?” (320-321) Alles spreekt de
gelovige tegen. Het kan zelfs schijnen dat God hem verworpen heeft. Dan verlaat
de mens zich niet meer op de geproefde en genoten genade, maar op de genade die
is. Dan pas wordt God liefgehad om Wie Hij is. (Vgl. ‘Verborgen Omgang’, p. 83)
Verborgen omgang
Wat deze strijd om
Zijnentwil behelst, wordt duidelijk in dat kleine, maar grootse geschrift Verborgen
Omgang. Daar wordt duidelijk waarom de mens vraagt, zoekt, lijdt en
strijdt. Immers zou God niet bestaan, dan zou de mens zich allang geschikt
hebben in deze werkelijkheid. Hij zou zich hebben neergelegd en al zijn vragen,
lijden en strijden achterwegen hebben gelaten. De gedachte dat God bemoeienis
wil hebben met onze werkelijkheid. Dat deze werkelijkheid er überhaupt is en
dat deze werkelijkheid ten diepste Gods werkelijkheid is, brengt de mens tot
geestdrift en vervoering. Anderzijds brengt het de mens tot onrust. Gods
verborgenheid en nabijheid. Dat is de strijd die in de verborgen omgang wordt
gestreden. Door Miskotte schitterend verwoord: „Waarom zijn wij
wanhopig? Omdat wij de hoop niet kunnen laten varen! Waarom voelen wij
ons zo ver van God! Omdat Hij ons zo verschrikkelijk nabij is! Waarom is
ons hart één vraag? Omdat God is het ene antwoord, dat wij vermoeden! Waarom
zijn wij zondaren? Omdat Gods heiligheid ons aan de ziel brandt! Waarom zijn
wij vol verlangens? Omdat de Minnaar ons wekt met de zwervende stem vlak langs
ons wezen! Waarom zoeken wij? Omdat wij gevonden worden!” (62-63)
De mens zoekt, omdat
hij gevonden wordt. Kent de mens God? Of moet veeleer gezegd worden dat de mens
door God wordt gekend? De verhouding tussen het gelovend subject en het object
waarnaar de mens zich richt is spanningsvol in Miskottes mystiek. Hoe verhoudt
zich de mens tot de genadige God? Voor Miskotte is het duidelijk dat de
verborgen omgang is. Dat wil zeggen deze geschiedt aan de mens. Gods
genade is genoeg. Miskotte: „weet nu, eens vooral, dat je het
niet hoeft te weten, voel nu, eens en voorgoed, dat je het niet hoeft te voelen
en dat Het er tóch is, de goddelijke tegenwoordigheid en dat Zijn trouw en Zijn
erbarmen zo eeuwig is als Zijn wezen.” (65) Het is als lentezaad in bevroren
bodem. Niet de geproefde en de genoten genade, nee de genade die is. Genade
die nooit bezit kan zijn, omdat God Gód is. Buitengewoon boeiend is de vraag
naar het waarom van deze objectivering van het heil. Wederom komt de theologie
van H.F. Kohlbrugge boven. Zijn verzet tegen het piëtisme en haar
gevoeligheden. Tevens moet in dezen de theologie van Karl Barth (1886-1968) genoemd
worden. In hun verzet geleken zij op elkaar. Toch zijn hun motieven niet
identiek. Was het Kohlbrugge die de tobbende mens zekerheid wilde bieden in het
objectieve heil in Christus. „Ik ben op Golgotha bekeerd” , is een gevleugeld
woord van Kohlbrugge. Barth was het veeleer te doen om de theologische positie
van de mens. God God te laten zijn en de mens mens. Is de mens wel in staat om
te geloven? Gaat het in het geloof, aldus Miskotte, niet ten diepste om het
onbegrepen heilsgeheim dat de mens heeft gegrepen en van alle zijden heeft
omringt?
Noblesse olbige
Toch leidt deze objectivering
niet tot passiviteit. Allereerst is er het beamen van het wonder dat het mens
met en naast God bestaat. Dan kan de mens niet louter object zijn, maar dan
wordt de mens mee subject van de geschiedenis. Het is God die de wereld
mede door het gebed van zijn kinderen regeert, aldus J.H. Gunning door Miskotte
geciteerd in zijn De weg van het gebed. Het gaat om de principiële
aanspreekbaarheid van God. Terecht werd daarom Spinoza uit de synagoge gebannen,
zoals Miskotte opmerkt in diens Bijbels ABC. In het gebed draagt de mens
het leven op tot voor Gods aangezicht. Het leven wordt daar aangezegd en
voorgelegd. Wat geenszins de mens geheel en al maakt tot recipiënt. Het gaat om
woorden en handelingen beiden. Zoals het ‘Onze Vader’ vol heimelijk verzet is,
zo wordt ook de gelovige opgeroepen tot non-conformisme. De paraenese beamen
dat men in Israël is ingelijfd. Weg van het heidense noodlot. Geen hopeloos
staren op het ‘onveranderlijke’ op de op- en ondergang van de dingen. De
dankbaarheid voor deze wending in het leven, brengt de gelovige tot de daad. In
De liturgie des levens spreekt Miskotte over adeldom dat verplicht. Een gedachte
die overigens sterk doet denken aan J.H. Gunnings’ Noblesse Oblige. De
Zwitserse heeft de ethische theologie niet geheel verbannen. Miskotte beoogt
echter geen activisme. Maar leven naar de stand waarin de heiden-christen is
verheven, namelijk in Israël ingelijfd. De goddelijke beweging die de mens
omvat en meeneemt op weg naar het komende Godsrijk. Dat is de grote troost die
de gelovige in deze wereld onderscheidt van deze soms onzinnige en onverbeterlijke
wereld: in het gebed gewaar worden dat God voorop gaat en dat Hij aan de kant
van de gelovige strijdt.
K.H. Miskotte, Mystiek en
bevinding. Verzameld werk 14. Kok: Utrecht (2015). 448 blz. € 29,90.