Terwijl de Vandalen het Afrikaanse Hippo belegeren, zendt de kerkvader
Augustinus (354-430) zijn gebed op tot God: „‘In deze tijd waarin wij zo’n ramp beleven,
bid ik tot God. Ik vraag Hem zo goed te zijn deze door vijanden omsingelde stad
te bevrijden, ofwel, als Hij andere plannen heeft, zijn dienaren kracht te
geven om uit te houden wat Zijn wil is. Of anders dat Hij mij uit deze wereld
bij Zich haalt.’” (121)
De kerkvader verkreeg zijn bede,
tenminste de laatste. In het jaar (430) dat de Vandalen Hippo belegeren sterft
Augustinus. Hij is omringd door de zeven boetpsalmen, die op vellen zijn geschreven
en op de muur zijn aangebracht. Boetedoening: dat is volgens hem voor ieder
christen en priester -hoe gerespecteerd dan ook- passend en waardig. Onder
tranen las en bekeek Augustinus ze, vanuit zijn sterfbed. Mensen wilde hij niet
om zich heen hebben. Ook niet zijn intiemste vrienden. In afzondering bracht
hij zijn laatste dagen door. Een gedetailleerd bericht over zijn sterven, maar
ook over zijn afkomst en leven, is nagelaten door Possidius. Over hem is in
tegenstelling tot Augustinus weinig bekend. Wel dat hij moest vluchten voor de
oprukkende Vandalen en dat hij zo vanuit Calama, waar hij bisschop was,
terechtkwam in Hippo. Wellicht dat hij rond 370 geboren is, zoals moderne
onderzoekers aannemen. Rond 437 moet hij nog in leven zijn, want in dat jaar
moet hij, gedwongen door de ariaanse koning Genserik, zijn bisschopsstad
verlaten. Zeker is zijn bisschopswijding in 397 en zijn vriendschap met
Augustinus, die zo’n 65 kilometer verderop het episcopaat bekleedde.
Possidius zou waarschijnlijk
vergeten zijn, als hij geen levensbeschrijving zou hebben gegeven van zijn
grote tijdgenoot. In enkele tientallen bladzijden schetst hij een levendig en
boeiend beeld van hem. In de uitstekende inleiding van de hand van prof. dr.
Paul van Geest wordt de vraag gesteld naar het waarom van Possidius’ schrijven.
Terecht merkt Van Geest op dat Possidius waarschijnlijk een tweeërlei doel voor
ogen stond. Allereerst wil hij de herinnering aan Augustinus levend houden. Wat
deze bisschop voor de kerk van Afrika, maar breder voor de westerse kerk heeft
betekend, kan nauwelijks overschat worden. Wat liet hij niet na! Zijn erfenis
bestond uit clerus die door hem geschoold waren, mannen- en vrouwenkloosters en
tal van boeken. Possidius: „daaruit valt Gods gunst op te maken wat hij voor de
kerk heeft betekend, wat een groot man hij is geweest. In die teksten blijft
hij altijd leven, zoals gelovige lezers zullen constateren.” (139) Ten tweede
wil Possidius aantonen dat Augustinus zijn eigen leefregel naleefde. Hij deed
zelf wat hij anderen voorschreef. Hierin bereikt hij schier de graad van
volmaaktheid. Vraag is dan ook of Possidius een biografie of een hagiografie
voorlegt aan de lezer. In de inleiding wordt gewezen op de subtiele manier
waarop de zaken worden voorgesteld. Weliswaar wordt een glansrijk beeld van de
vrome Augustinus geschetst. Toch is ook de eerbiedwaardige priester niet van
misstappen verschoond gebleven. Zo wil Possidius de geloofwaardigheid van zijn
boek vergroten.
Ketters
Over zee kwamen vlak voor
Augustinus’ dood de Vandalen en de Aleanen Afrika binnen. Veelal hingen zij het
Arianisme aan. Een als ketters bestempelde stroming binnen het vroege
christendom. Eén van de fronten waartegen de bisschop van Hippo schreef. De
Arianen betwisten de godheid van Christus en plaatsen hem in hiërarchie onder
God de Vader. Christus was volgens hen de eerste van alle schepselen. Een
ketterij die tijdens het concilie van Nicea (325) werd veroordeeld. Andere
ketters die door Augustinus werden bestreden waren de donatisten, de pelagianen
en de manicheeërs. De donatisten streefden naar een zuivere kerk, waar voor
mensen die waren gezwicht onder druk van de vervolgingen geen plaats was. De
pelagianen kenden een te grote plaats toe aan de menselijke wil. De manicheeërs
tenslotte gingen uit van een ontologisch en zelfs theologisch dualisme tussen
goed en kwaad, licht en duister, zelfs van Oude en Nieuwe Testament. Aan het
eind van zijn Vita Augustini geeft Possidius een lijst (indiculus) van al Augustinus’ werken.
Treffend somt Possidius op tegen wie de kerkvader schreef: tegen manicheeërs,
donatisten, pelaginanen, arianen. Tegen voorgenoemden preken, brieven,
geschriften etc. De kerk in Augustinus’ dagen had klaarblijkelijk nogal wat te
duchten van allerlei dwalingen en ketterijen.
Uitgebreid wordt in Vita Augustini ingegaan op de manier waarop
Augustinus de ketters en dwalingen bestreed. Allereerst is er de prediking. In
dezen is de bekering van Firmus, een handelaar die het manicheïsme aanhing, een
treffend voorbeeld. Possidius doet een beroep op het geheugen van zijn lezers,
waarmee hij overigens de historiciteit van zijn geschrift wil onderstrepen: „Ik
herinner me nog een verhaal uit de tijd dat we binnen de kerk van Hippo met die
heilige man [d.i. Augustinus] samenleefden, de andere broeders en mededienaars
weten het ook nog wel.” (91) Possidius brengt in herinnering hoe Augustinus aan
tafel vertelt dat zijn preek anders ging dan hij van te voren had bedacht.
Waarom wist hij niet. Wellicht om een dwalende terug te brengen. Inderdaad komt
de prediker enkele dagen later ter ore dat onder die bewuste preek Firmus zich
gekeerd heeft van zijn dwaalwegen tot de rechte weg van de katholieke kerk. Ten
tweede wordt opgemerkt dat Augustinus voortdurend in gesprek ging met
belangrijke representanten van de genoemde stromingen. Een aantal debatten met
hen wordt vermeld. Possidius benadrukt dat telkens de schrift het uitgangspunt
was voor Augustinus, zowel in zijn discussie met de arianen, vertegenwoordigd
door Pascentius, als met de pelagianen, van wie door toedoen van de kerkvader
een groot aantal zijn teruggekeerd tot ‘de heilige moederkerk’. Daar is het de
kerkvader om te doen; de eenheid van de catholica.
Possidius: „Voortdurend ging zijn waakzame zorg uit naar alles waar de belangen
van de kerk als geheel mee waren gemoeid. En het werd hem van Godswege gegeven
dat hij zich ook in dit leven al mocht verheugen over de vrucht van zijn werk.
Eerst kwam er eenheid en vrede in het bisdom Hippo, waarover hij de leiding
had. Later kon hij in andere delen van Africa door zijn toedoen (of dat van
andere, door hem aangestelde bisschoppen) Gods kerk tot groei en bloei zien
komen. En die manicheeërs, donatisten, pelagianen
en heidenen werden grotendeels afvallig en sloten zich aan bij Gods kerk, het
was hem een vreugde.” (99)
Catholica
De zuiverheid van de kerk en de
vraag hoe men staande bleef onder al de ketterijen die de kerk treffen, is voor
Possidius een belangrijk motief geweest voor het schrijven van zijn Vita Augustini. Een brief (ep. 228) van Augustinus aan de bisschop
van Thiabe, genaamd Honoratus, wordt daarom bijna aan het eind volledig
geciteerd. Het betreft de stelregel, die Augustinus aan medebisschop
Quodvaltdeus, had voorgelegd. Twee zaken werden in de brief door de kerkvader
betoogd. Allereerst wie wil verhuizen naar een veiligere plek en daartoe de
kans heeft, mag niet worden tegengehouden. Ten tweede de banden van onze
dienst, waardoor wij verbonden zijn aan Christus, mogen wij niet verbreken: ‘de
kerken die wij moeten dienen mogen wij niet verlaten.’ Deze opvattingen
ontleent Augustinus aan uitspraken van Christus Zelf, gedaan in het evangelie.
Enerzijds Christus’ oproep om te vluchten van stad tot stad. (Mat. 10: 23)
Anderzijds de uitspraak dat alleen de huurling de kudde verlaat, wanneer een
wolf deze aanvalt. (Joh. 10: 12-13). Augustinus, geciteerd door Possidius: „We
moeten beducht zijn dat levende stenen
(naar 1 Petr. 2:50) worden vernietigd als wij ze in de steek laten, meer dan
dat stenen en balken van aardse gebouwen in de brand worden gestoken als wij
erbij zijn.” (129) En : „We moeten beducht zijn dat ledematen van Christus’
lichaam (naar Ef. 5: 30) worden gedood zodra ze verstoken zijn van
geestelijk voedsel, meer dan dat ledematen van ons eigen lichaam worden
gemarteld onder druk van vijandelijke aanvallen.” (130) Zo blijkt Possidius niet alleen een levensbeschrijving te
willen geven van zijn beroemde tijdgenoot, maar ook een program te leveren voor
de vervolgde kerk van zijn dagen. Het leven van de kerkvader moet tot voorbeeld
strekken, zoals zijn leer de eenheid van de kerk wil bevorderen. Possidius wil
duidelijk maken hoe de kerkvader van belang is geweest en van belang is voor de
gehele catholica. Telkens heeft
Augustinus mensen uit zijn naaste omgeving onderwezen. Van hen zijn voortdurend
mannen naar andere plaatsen gegaan om ook daar te onderwijzen in de zuivere
leer van katholieke kerk. Als een inktvlek verbreidde zich zo de leer van
Augustinus over Hippo, Afrika en het overzeese christendom. „Daarbij joeg hij niet zijn eigenbelang, maar
dat van Jezus Christus na”, aldus Augustinus’ biograaf: „Zijn doel was dat het
geloof van de katholieke kerk ongeschonden zou blijven […]„ (103-104) Alles wat
hij deed, deed de kerkvader in zuiverheid en eenvoud. In geloof, hoop en liefde
voor de katholieke kerk. De vraag of Possidius een biografie of een hagiografie
heeft nagelaten, is een vraag voor nader onderzoek. Het stemt tot dankbaarheid
dat de kleurrijke tekening die hij heeft nagelaten, verschenen is in een
prachtige Nederlandse vertaling.
Possidius, Het leven van
Augustinus. Biografie uit de vijfde eeuw. Vertaald en toegelicht door
Vincent Hunink. Ingeleid door Paul van Geest. Damon: Budel (2016). € 19,90. 191
blz.