woensdag 28 december 2016

Possidius, Het leven van Augustinus. Biografie uit de vijfde eeuw. Vertaald en toegelicht door Vincent Hunink. Ingeleid door Paul van Geest.

Terwijl de Vandalen het Afrikaanse Hippo belegeren, zendt de kerkvader Augustinus (354-430) zijn gebed op tot God: „‘In deze tijd waarin wij zo’n ramp beleven, bid ik tot God. Ik vraag Hem zo goed te zijn deze door vijanden omsingelde stad te bevrijden, ofwel, als Hij andere plannen heeft, zijn dienaren kracht te geven om uit te houden wat Zijn wil is. Of anders dat Hij mij uit deze wereld bij Zich haalt.’” (121)

De kerkvader verkreeg zijn bede, tenminste de laatste. In het jaar (430) dat de Vandalen Hippo belegeren sterft Augustinus. Hij is omringd door de zeven boetpsalmen, die op vellen zijn geschreven en op de muur zijn aangebracht. Boetedoening: dat is volgens hem voor ieder christen en priester -hoe gerespecteerd dan ook- passend en waardig. Onder tranen las en bekeek Augustinus ze, vanuit zijn sterfbed. Mensen wilde hij niet om zich heen hebben. Ook niet zijn intiemste vrienden. In afzondering bracht hij zijn laatste dagen door. Een gedetailleerd bericht over zijn sterven, maar ook over zijn afkomst en leven, is nagelaten door Possidius. Over hem is in tegenstelling tot Augustinus weinig bekend. Wel dat hij moest vluchten voor de oprukkende Vandalen en dat hij zo vanuit Calama, waar hij bisschop was, terechtkwam in Hippo. Wellicht dat hij rond 370 geboren is, zoals moderne onderzoekers aannemen. Rond 437 moet hij nog in leven zijn, want in dat jaar moet hij, gedwongen door de ariaanse koning Genserik, zijn bisschopsstad verlaten. Zeker is zijn bisschopswijding in 397 en zijn vriendschap met Augustinus, die zo’n 65 kilometer verderop het episcopaat bekleedde.

Possidius zou waarschijnlijk vergeten zijn, als hij geen levensbeschrijving zou hebben gegeven van zijn grote tijdgenoot. In enkele tientallen bladzijden schetst hij een levendig en boeiend beeld van hem. In de uitstekende inleiding van de hand van prof. dr. Paul van Geest wordt de vraag gesteld naar het waarom van Possidius’ schrijven. Terecht merkt Van Geest op dat Possidius waarschijnlijk een tweeërlei doel voor ogen stond. Allereerst wil hij de herinnering aan Augustinus levend houden. Wat deze bisschop voor de kerk van Afrika, maar breder voor de westerse kerk heeft betekend, kan nauwelijks overschat worden. Wat liet hij niet na! Zijn erfenis bestond uit clerus die door hem geschoold waren, mannen- en vrouwenkloosters en tal van boeken. Possidius: „daaruit valt Gods gunst op te maken wat hij voor de kerk heeft betekend, wat een groot man hij is geweest. In die teksten blijft hij altijd leven, zoals gelovige lezers zullen constateren.” (139) Ten tweede wil Possidius aantonen dat Augustinus zijn eigen leefregel naleefde. Hij deed zelf wat hij anderen voorschreef. Hierin bereikt hij schier de graad van volmaaktheid. Vraag is dan ook of Possidius een biografie of een hagiografie voorlegt aan de lezer. In de inleiding wordt gewezen op de subtiele manier waarop de zaken worden voorgesteld. Weliswaar wordt een glansrijk beeld van de vrome Augustinus geschetst. Toch is ook de eerbiedwaardige priester niet van misstappen verschoond gebleven. Zo wil Possidius de geloofwaardigheid van zijn boek vergroten.

Ketters
Over zee kwamen vlak voor Augustinus’ dood de Vandalen en de Aleanen Afrika binnen. Veelal hingen zij het Arianisme aan. Een als ketters bestempelde stroming binnen het vroege christendom. Eén van de fronten waartegen de bisschop van Hippo schreef. De Arianen betwisten de godheid van Christus en plaatsen hem in hiërarchie onder God de Vader. Christus was volgens hen de eerste van alle schepselen. Een ketterij die tijdens het concilie van Nicea (325) werd veroordeeld. Andere ketters die door Augustinus werden bestreden waren de donatisten, de pelagianen en de manicheeërs. De donatisten streefden naar een zuivere kerk, waar voor mensen die waren gezwicht onder druk van de vervolgingen geen plaats was. De pelagianen kenden een te grote plaats toe aan de menselijke wil. De manicheeërs tenslotte gingen uit van een ontologisch en zelfs theologisch dualisme tussen goed en kwaad, licht en duister, zelfs van Oude en Nieuwe Testament. Aan het eind van zijn Vita Augustini geeft Possidius een lijst (indiculus) van al Augustinus’ werken. Treffend somt Possidius op tegen wie de kerkvader schreef: tegen manicheeërs, donatisten, pelaginanen, arianen. Tegen voorgenoemden preken, brieven, geschriften etc. De kerk in Augustinus’ dagen had klaarblijkelijk nogal wat te duchten van allerlei dwalingen en ketterijen.

Uitgebreid wordt in Vita Augustini ingegaan op de manier waarop Augustinus de ketters en dwalingen bestreed. Allereerst is er de prediking. In dezen is de bekering van Firmus, een handelaar die het manicheïsme aanhing, een treffend voorbeeld. Possidius doet een beroep op het geheugen van zijn lezers, waarmee hij overigens de historiciteit van zijn geschrift wil onderstrepen: „Ik herinner me nog een verhaal uit de tijd dat we binnen de kerk van Hippo met die heilige man [d.i. Augustinus] samenleefden, de andere broeders en mededienaars weten het ook nog wel.” (91) Possidius brengt in herinnering hoe Augustinus aan tafel vertelt dat zijn preek anders ging dan hij van te voren had bedacht. Waarom wist hij niet. Wellicht om een dwalende terug te brengen. Inderdaad komt de prediker enkele dagen later ter ore dat onder die bewuste preek Firmus zich gekeerd heeft van zijn dwaalwegen tot de rechte weg van de katholieke kerk. Ten tweede wordt opgemerkt dat Augustinus voortdurend in gesprek ging met belangrijke representanten van de genoemde stromingen. Een aantal debatten met hen wordt vermeld. Possidius benadrukt dat telkens de schrift het uitgangspunt was voor Augustinus, zowel in zijn discussie met de arianen, vertegenwoordigd door Pascentius, als met de pelagianen, van wie door toedoen van de kerkvader een groot aantal zijn teruggekeerd tot ‘de heilige moederkerk’. Daar is het de kerkvader om te doen; de eenheid van de catholica. Possidius: „Voortdurend ging zijn waakzame zorg uit naar alles waar de belangen van de kerk als geheel mee waren gemoeid. En het werd hem van Godswege gegeven dat hij zich ook in dit leven al mocht verheugen over de vrucht van zijn werk. Eerst kwam er eenheid en vrede in het bisdom Hippo, waarover hij de leiding had. Later kon hij in andere delen van Africa door zijn toedoen (of dat van andere, door hem aangestelde bisschoppen) Gods kerk tot groei en bloei zien komen. En die  manicheeërs, donatisten, pelagianen en heidenen werden grotendeels afvallig en sloten zich aan bij Gods kerk, het was hem een vreugde.” (99)

Catholica
De zuiverheid van de kerk en de vraag hoe men staande bleef onder al de ketterijen die de kerk treffen, is voor Possidius een belangrijk motief geweest voor het schrijven van zijn Vita Augustini. Een brief (ep. 228) van Augustinus aan de bisschop van Thiabe, genaamd Honoratus, wordt daarom bijna aan het eind volledig geciteerd. Het betreft de stelregel, die Augustinus aan medebisschop Quodvaltdeus, had voorgelegd. Twee zaken werden in de brief door de kerkvader betoogd. Allereerst wie wil verhuizen naar een veiligere plek en daartoe de kans heeft, mag niet worden tegengehouden. Ten tweede de banden van onze dienst, waardoor wij verbonden zijn aan Christus, mogen wij niet verbreken: ‘de kerken die wij moeten dienen mogen wij niet verlaten.’ Deze opvattingen ontleent Augustinus aan uitspraken van Christus Zelf, gedaan in het evangelie. Enerzijds Christus’ oproep om te vluchten van stad tot stad. (Mat. 10: 23) Anderzijds de uitspraak dat alleen de huurling de kudde verlaat, wanneer een wolf deze aanvalt. (Joh. 10: 12-13). Augustinus, geciteerd door Possidius: „We moeten beducht zijn dat levende stenen (naar 1 Petr. 2:50) worden vernietigd als wij ze in de steek laten, meer dan dat stenen en balken van aardse gebouwen in de brand worden gestoken als wij erbij zijn.” (129) En : „We moeten beducht zijn dat ledematen van Christus’ lichaam (naar Ef. 5: 30) worden gedood zodra ze verstoken zijn van geestelijk voedsel, meer dan dat ledematen van ons eigen lichaam worden gemarteld onder druk van vijandelijke aanvallen.” (130) Zo blijkt Possidius niet alleen een levensbeschrijving te willen geven van zijn beroemde tijdgenoot, maar ook een program te leveren voor de vervolgde kerk van zijn dagen. Het leven van de kerkvader moet tot voorbeeld strekken, zoals zijn leer de eenheid van de kerk wil bevorderen. Possidius wil duidelijk maken hoe de kerkvader van belang is geweest en van belang is voor de gehele catholica. Telkens heeft Augustinus mensen uit zijn naaste omgeving onderwezen. Van hen zijn voortdurend mannen naar andere plaatsen gegaan om ook daar te onderwijzen in de zuivere leer van katholieke kerk. Als een inktvlek verbreidde zich zo de leer van Augustinus over Hippo, Afrika en het overzeese christendom.  „Daarbij joeg hij niet zijn eigenbelang, maar dat van Jezus Christus na”, aldus Augustinus’ biograaf: „Zijn doel was dat het geloof van de katholieke kerk ongeschonden zou blijven […]„ (103-104) Alles wat hij deed, deed de kerkvader in zuiverheid en eenvoud. In geloof, hoop en liefde voor de katholieke kerk. De vraag of Possidius een biografie of een hagiografie heeft nagelaten, is een vraag voor nader onderzoek. Het stemt tot dankbaarheid dat de kleurrijke tekening die hij heeft nagelaten, verschenen is in een prachtige Nederlandse vertaling. 

Possidius, Het leven van Augustinus. Biografie uit de vijfde eeuw. Vertaald en toegelicht door Vincent Hunink. Ingeleid door Paul van Geest. Damon: Budel (2016). € 19,90. 191 blz.