Voor de tweede maal snijdt dr.
R.W. de Koeijer naar eigen zeggen ‘een duister thema’ aan. Na eerst
gepromoveerd te zijn op Geestelijke
strijd bij de puriteinen, werpt hij nu licht op de puriteinse omgang met
geestelijk lijden.
Geestelijk lijden is een breed begrip, daarom bakent De Koeijer
allereerst af wat verstaan moet worden onder geestelijk lijden. Een treffend
citaat van Thomas Goodwin (1600-1680) bewijst hem daarbij dienst. Goodwin
verwoordt de problematiek weliswaar in termen van menselijke ervaringen, het
handelen van God kan in dezen echter niet buiten beschouwing gelaten worden.
Goodwin spreekt over spiritual desertion als
een onderdeel van Gods handelen met de gelovige: „the ‘light of God’s
countenance’ withdrawn; yea, all light and apprearance to him of his own graces
withheld and overclouded.” (17) Alsof het zicht op de hemel wordt overschaduwd.
Het licht wordt de gelovige ontnomen. Goodwin betrekt het op God die zijn
genadeactiviteit intrekt, waardoor het (geestelijk) welzijn van de gelovige
wordt aangetast. In zijn boek ‘tast’ De Koeijer naar het waarom van deze geestelijke verlatingen. De Koeijer: „Ze [d.i. de
puriteinen] beschouwden deze vormen van spiritueel lijden als geestelijke
beproeving, waarmee ze wilden aangeven dat God de Regisseur was van wat mensen
en gelovigen spiritueel konden meemaken en dat Hij hiermee Zijn eigen
pedagogische bedoelingen had.” (idem.)
Evenals in zijn dissertatie omlijnt de auteur zijn onderzoeksveld
zorgvuldig. Allereerst maakt hij duidelijk dat het een
spiritualiteitshistorische studie betreft. Evenals in zijn dissertatie
onderzoekt De Koeijer hoe in het verleden de gelovende mens zich tot God verhield.
Vervolgens plaatst hij het puriteinisme
binnen de kerkgeschiedenis. Het gaat om protestantse gelovigen die in het
vroegmoderne Engeland streefden naar een verdere hervorming binnen de Engelse
staatskerk. In dezen zijn de jaartallen die gebruikt worden om scheiding aan te
geven tussen de verschillende auteurs van belang. Allereerst wordt de periode
1590-1640 met puriteinen als Greenham, Perkins, Bolton, Linaker, Sibbes en
Symonds onderscheiden. De tweede periode (1640-1660) wordt vertegenwoordigd
door William Bridge en Christopher Love. Ten slotte onderscheidt De Koeijer de
periode 1660-1690. Richard Baxter, Richard Gilpin en Timothy Roger worden in
dit tijdvak behandeld.
Staatskerk
Een cesuur wordt door De Koeijer aangebracht met het jaar 1640. Tot
die tijd was er sprake van een staatskerk met zeer gevarieerde gemeentes. Er
bestond een spanning tussen gelovigen en schijn- of ongelovigen. Het gehoor van
de prediker bestond niet zuiver uit awake
christians. In de benadering van de geestelijke benauwdheid is deze
veronderstelling te beluisteren. Puriteinen als Greenham en Bolton stellen in
hun prediking dat de mens door schrik en schuldbesef overvallen kan worden. Greenham
plaatst de geestelijke benauwdheid dan ook binnen het raamwerk van het geweten.
Als acteur wordt God aangewezen. Als pedagoog drijft Hij de mens uit tot
Christus. De wet klaagt aan, het evangelie redt. Bij Greenham is sprake van een
‘logisch-chronologische verbinding tussen Wet en Evangelie’. Spiritual affliction krijgt zo niet
alleen een scharnierfunctie in de bekeringsweg van de mens, maar vormt een
piëtistische toespitsing van de persoonlijke
beleving van zonde en schuld. Volgens De Koeijer heeft Greenham zo de toon
gezet voor de puriteins pastorale benadering van geestelijk lijden. Een lijn
die William Perkins voortzet; zij het met andere accenten. Perkins heeft veel
oog voor met name de weak christians;
‘schuld bewuste gelovigen die worstelen met hun geloofszekerheid’. Zelfs het
geringste (A Graine of Musterd-Seede)
getuigt van Gods werk in de mens. De puritein werkt deze gedachte verder uit in
een samenspraak, een stijlvorm die kenmerkend is voor het protestantisme in vroegmodern Engeland, tussen de aangevochten gelovige (Christian) en een predikant (Minister). De gelovige gevoelt geen
zekerheid aangaande Gods genade, waarop Minister
vraagt: „But do you disere wit hall your heart to feele it? Christian: I doe indeede (…)” (59) Waarop Minister
vervolgt door te stellen dat juist hij die stellig verlangt, zal hebben.
De vraag naar de geestelijke strekking
van zonde- en schuldbesef blijft de predikers bezighouden. Greenham, Perkins en
Bolton benadrukken sterk dat een algemeen schuldbesef, verdiept moet worden. Andere
vertegenwoordigers uit dezelfde periode (1590-1640), zoals Linaker en Sibbes,
gaan meer uit van de oprechtheid van het zondebesef van de mens. Laatstgenoemde
neemt overigens een bijzondere positie in binnen de periode van voor 1640. Zijn
theologie wordt gekenmerkt door een sterke nadruk op het werk van Heilige Geest
in de gelovige. Het is hem te doen om de innige gemeenschap tussen Christus en
gelovige. De Koeijer spreekt zelfs van een ‘mystieke ader in het puritanisme’.
Met name zijn werk getiteld Bowels
Openend, waarin hij een deel van het Bijbelboek Hooglied behandelt, wordt
gekenmerkt door een gevoelvolle omgang tussen de Bruidegom (Christus) en Zijn
bruid (de gelovige), waarbij zelfs of misschien wel juist het gemis aan
intimiteit tussen Christus en de gelovige een kenmerk is van het ware geloof:
„Sometimes, again, she [d.i. de bruid ofwel de gelovige ziel] is gone, hath
lost her beloved, is in a sea of troubles, seeks and cannot find him, becomes
sluggish, neglicent, overtaken with self-love, after which when she hath
smarted for that omissions, as here again, she is all a-fire after Christ (…)
no ground will hold her, away she flies after him, and is restless until she
find him [d.i. de Bruidegom ofwel Christus].” (90) Terecht stelt De Koeijer dat
bij Sibbes sprake is van beïnvloeding door de middeleeuwse bruidsmystiek van
Bernardus van Clairvaux.
Independents
De emotionele en psychische gevolgen van geestelijk
lijden worden door William Bridge en Christopher Love, die de periode 1640-1660
vertegenwoordigen, meer op de voorgrond geplaatst. Zij spreken dan ook over spiritual dejection (spirituele neerslachtigheid). Enerzijds wordt de lijn
uit de periode van voor 1640 gecontinueerd; ook Bridge en Love plaatsen geestelijk
lijden binnen het kader van Gods voorzienigheid. Anderzijds wordt meer nadruk
gelegd op het onderscheid tussen sterke en zwakke gelovigen, dan op wake en non-awake christians. De zwakke gelovige wordt door Bridge
voortdurend gewezen op de objectieve heilsbelofte; de liefde van de Vader en de
barmhartigheid van Christus zijn voor hem. Toch is er geen sprake van absolute
objectivering van het heil. Het subjectieve aspect wordt bij Bridge niet
verwaarloosd. Schijngeloof en waar geloof worden onderscheiden door de
aanwezigheid (hoe gering ook) van noties als zelfonderzoek, nederigheid en
besef van zwakheid. De Koeijer noemt als
oorzaak voor deze accentverschuiving de verandering van de kerkelijke situatie:
de volkskerk maakt plaats voor meer homogene gemeentes die een vrije
kerkstructuur kennen. Tevens is er sprake van geloofsvervolging. In dezen is de
stem van Christopher Love uiterst sympathiek. Zelf gevangengenomen in 1641 en toch
in 1645 bevestigd als presbyteriaans predikant in Londen, weet hij van de
moeilijkheden van de gelovigen. In zijn postuum uitgegeven werk Dejected Soules Cure (1657) poogt hij de
aangevochten gelovigen te troosten vanuit Psalm 42. Daarbij gaat hij, zoals
Sibbes en Bridge, niet voorbij aan de eigenlijke context van deze Psalm. Verder
waarschuwt hij voor excessieve zondekennis. Love benadrukt dat zondekennis en
heilskennis niet losgemaakt mogen worden. Tenslotte vormt dit puriteinse
geschrift een brug naar de periode 1660-1690, omdat Love oog heeft voor
neerslachtigheid als een natuurlijke aandoening.
Physicians of the soul
Werd melancholie door
puriteinen als Perkins en Love vooral gezien als een versterking van het
geestelijk lijden, door Richard Baxter, Richard Gilpin en Timothy Rogers wordt
deze aandoening een prominentere plaats toebedeeld. De plaats die Baxter
inneemt binnen De Koeijers onderzoek is overigens aanvechtbaar. Mag hij met
zijn kritiek op de beperkte
verzoeningsleer van de Westminster
Confession (1648) en zijn -zij het minimale- menselijke bijdrage in zijn
rechtvaardigingsleer gerekend worden tot de puriteinse traditie? De Koeijers
argumenten zijn niet geheel overtuigend. Wel wordt duidelijk dat Baxter juist
door zijn nadruk op melancholie als natuurlijke oorzaak van geestelijk lijden
een nieuw tijdperk inluidt. Uniek in de puriteinse traditie is de stem van
Richard Gilpin. Hij was niet alleen theoloog, maar ook medicus. Hij promoveerde
zelfs in Leiden op een psychologisch onderwerp; hysterie. Gilpin legt grote
nadruk op de rol van de duivel in het geestelijk lijden. De Koeijer: „Volgens
Gilpin hoeft de duivel de van nature sombere gedachten van melancholici alleen
maar toe te spitsen op hun spirituele situatie […]” (170) De laatst besproken
puritein, Timothy Rogers, is eveneens uniek, omdat hij zelf twee jaar lang leed
aan een depressie. Opvallend is dat deze ervaringsdeskundige heel anders dan
Baxter enigszins terughoudend is in de medische benadering van geestelijk
lijden. Wel zet hij de puriteinse troosttraditie voort die door Linaker,
Sibbes, Bridge en Love was ingezet. Rogers is uiterst kritisch over de scherpe
tegenstelling tussen wet en evangelie die door sommige vroege puriteinen werd
gemaakt.
De opzet die De Koeijer in zijn boek hanteert, is
spiritueel-historisch van aard. Enerzijds is hij beschrijvend, anderzijds probeert
hij de besproken auteurs systematische en dogmenhistorisch te plaatsen. Zo kan
de tegenstelling wet en evangelie teruggevoerd worden op Luther, de nadruk op
de boetpsalmen kan teruggevoerd worden op de kerkvader Augustinus en de
gevoelvolle, soms mystieke inslag van sommige puriteinen op Bernardus van
Clairvaux. Alle auteurs worden zo vanuit verschillend perspectief beschreven.
Een zekere overlap weet De Koeijer niet te voorkomen. Het systematische deel
wordt zo grotendeels een herhaling van zetten. Grondig is de auteur zeker te
werk gegaan. Diepgravend ook. Betrokken en bewogen eveneens. Waarbij hij
objectief is gebleken ten aanzien van zijn onderzoeksobject. Een boeiend
onderzoeksveld heeft hij ontgonnen. Ver voor de opkomst van de pastorale
psychologie was in het vroegmoderne Engeland reeds oog voor de verhouding
tussen God en de geestelijke mens. Puriteinen als physicians of the soul.