Dat de apostel Paulus een plaats heeft gekregen in de serie handboeken
over theologen van uitgeverij Mohr Siebeck is volgens eindredacteur Friedrich
W. Horn ‘selbstverständlich’. Het was immers de beroemde nieuwtestamenticus
Rudolf Bultmann die Paulus de grondlegger van de christelijke theologie noemde.
Vandaar dit Handbuch Paulus.
De interesse van wetenschappers in
Paulus betreft niet uitsluitend of voornamelijk zijn theologie. Evenzeer is het
zijn persoon die allerhande vragen oproept. Wie was deze man die als apostel het
Imperium Romanum doorreisde met een
‘nieuwe’ boodschap van heil? Deze farizeïsche diaspora jood, romeins
staatburger, brievenschrijver en retor? Al deze aspecten komen aan de orde in
het veelomvattende handboek over de apostel. Een inmiddels geijkt patroon,
eerder verschenen immers handboeken over onder andere Luther, Calvijn en
Athanasius, wordt gevolgd. Eerst een ‘oriëntering’ (A), met artikelen over
‘hulpmiddelen’ bij het Paulusonderzoek, als daar zijn monografieën over Paulus,
Lexikonartikelen en commentaren op de brieven van Paulus. Aan de persoon van
Paulus (B) worden in het tweede deel tientallen bladzijden gewijd. Inmiddels is
overigens algemeen aanvaard dat de persoon van Paulus en zijn theologie niet
los van elkaar gezien kunnen worden. Onder het thema ‘werk’ (C) worden niet
alleen de authentieke brieven besproken, waaronder door de auteurs de eerste
Thessalonicenzenbrief, de twee Korinthebrieven, de Galaten-, Filippenzen-,
Filémon- en Romeinenbrief worden gerekend, maar ook Paulus’ missie en zijn
theologie. Met name Paulus’ theologische thema’s (C.III) krijgen ruim aandacht,
met artikelen over ‘Jesus Christus als Zentrum des Denkens’ (C.III.2),
‘Christologische Theologie’ (C.III.3), ‘Anthropologie’ (C.III.4), waaronder
Paulus’ spreken over de zonde, de lichamelijkheid, seksualiteit,
man-vrouw-verhouding en vrijheid, ‘Die Kirche’ (C.III.5) en ‘Hoffnung’ (C.III.6).
Het spreken over Paulus’ werk wordt afgesloten met een overzicht van enkele
structuren in Paulus’ denken en theologiseren. Tenslotte wordt een overzicht
gegeven van de doorwerking en receptie van Paulus. Onder meer de deutero en
tritopaulinische brieven, waartoe de Kolossenzen-, Efeze-, tweede
Thessalonicenzenbrief en de pastorale brieven (een benaming uit de achttiende
eeuw voor de brieven aan Timotheüs en Titus) gerekend worden, zijn onderwerp
van bespreking.
Hermeneutiek
Al in de vroege kerk werd het
werk van Paulus becommentarieerd. Een aanvang hiermee werd gemaakt door de
kerkvader Origenes. Hij schreef een Grieks commentaar dat gedateerd moet worden
voor het jaar 244. Na hem gaf Johannes Chrystomos in zijn preken uitleg over
alle veertien brieven van Paulus. Tussen 381 en 398 werden zij te boek gesteld.
Het eerste commentaar in het Latijn, wellicht van iemand uit de omgeving van Ambrosius
van Milaan, zou tussen 366 en 378 in Rome zijn vervaardigd. Uiteraard zijn zij
niet de enigen die over Paulus hebben gesproken. Opvallend is echter dat alleen
de vroege kerk een plaats krijgt in de oriëntatie op Paulus. De middeleeuwen,
maar zeker de Reformatie en contra-Reformatie, hadden interessant licht kunnen
werpen op de verwerking van Paulus’ theologie. Een overzicht van de
hermeneutiek van Paulus’ brieven ontbreekt helaas. Wel wordt uitvoerig ingegaan
op het moderne Paulusonderzoek dat werd ingezet door Ferdinand Christian Baur
(1792-1860), die sterk beïnvloed was door de idealistische geschiedvisie van
Fichte, Schelling en Hegel. De geschiedenis werd door Baur als openbaring van
de Godheid opgevat. De geschiedenis vormt de achtergrond van de idee. In de
geschiedenis wordt zij geconcretiseerd. In de theologie van Paulus ziet Baur
dan ook het wezenlijke van het christendom getekend. Zijn onderzoek naar de
bronnen was historisch-kritisch van aard. Met name in zijn werk uit 1845 Paulus, der Apostel Jezu Christi,
combineert hij het historisch-kritisch bronnenonderzoek met de idealistische
geschiedfilosofie. Baur maakte onderscheid tussen de echte Paulusbrieven (homologumena), waaronder hij de
Galatenbrief, de beide Korinthebrieven en de Romeinenbrief schaarde, en de overige
brieven die hij de antilegomena of
deuteropaulinische brieven noemde. In de Galatenbrief wordt door Baur een
strijd tussen Jodendom en Christendom gesignaleerd. Het christendom stond voor
de vraag; kon het zich van het jodendom losmaken of zou het voortbestaan als vorm
van het jodendom? Baur concludeerde dat door Paulus het verschil met het
jodendom ‘geschichtlichen Realität’ is geworden. (S. 17) Het christendom werd
een absolute religie, de religie van de Geest en van de vrijheid. Baur plaatste
zo het jodendom en het christendom als twee perioden in de wereldgeschiedenis
tegenover elkaar. Waarin een ontwikkeling van knechtgestalte naar vrijheid en
van zinnelijkheid naar een hoger geestesbewustzijn is te bespeuren.
Geschiedenis, weliswaar geheel
anders beschouwd, neemt ook bij de ‘Religionsgeschichtliche Schule’ een
voorname plaats in. Wilhelm Heitmüller gaf daartoe de aanzet in zijn monografie
over de doop en het avondmaal bij Paulus in godsdiensthistorisch perspectief. Los
van dogmatische beperkingen onderzocht deze school Paulus in samenhang met het
jodendom van zijn dagen en de laatantieke cultuur. Met name Herman Gunkel stond
de stelling voor dat de religie van het vroege christendom in centrale punten is
beïnvloed door andere religies. Rudolf Bultmann en zijn school worden als derde
genoemd in het overzicht dat wordt gegeven van het Paulusonderzoek. Bultmanns
existentiële interpretatie onderging grote invloed van de filosoof Martin
Heidegger en zijn denken over de grondstructuren van het menselijke bestaan,
als daar zijn; angst, zorg en tijdelijkheid. Het Nieuwe Perspectief op Paulus (New perspective on Paul) wordt als
vierde onderzoeksschool onderscheiden. Michael Bachmann merkt terecht op dat de
waarneming en interpretatie van het Corpus
Paulinum altijd afhankelijk is van de situatie en positie van de ontvanger.
Al vanaf het vroege christendom is dat zo geweest. Augustinus en Pelagius,
Reformatie en contrareformatie worden als treffende voorbeelden aangehaald. Zo
kwam ook de reformator Luther door lezing van Paulus’ Romeinenbrief tot een
krachtig verzet tegen de kerk van zijn dagen. In het nieuwe Paulusonderzoek is
daarentegen sprake van een paradigmawisseling. Vanaf de jaren zestig zijn
verschillende onderzoekers tot de conclusie gekomen dat het in de brieven van
Paulus, ook als hij spreekt van de rechtvaardiging door het geloof, gaat om een
sociaal-culturele kwestie die alles te maken heeft met de verhouding van het
vroege christendom tot het jodendom van die dagen. De ‘werken van de wet’
moeten volgens deze onderzoekers, met name James D.G. Dunn (1939) verstaan
worden als joodse identiteitskenmerken (‘identity’
of ‘boundary markers’) waarin het
joods nationalisme tot uitdrukking kwam. Pregnante kwestie in Paulus’ brieven
wordt dan de vraag of ook niet-joden opgenomen mogen worden in de
heilsgemeenschap als zij zich niet houden aan deze identiteitsbepalende wetten.
Opvallend is dat in dit overzicht van het nieuwe Paulusonderzoek de naam van de
vooraanstaande nieuwtestamenticus N.T. Wright ontbreekt. Tenslotte wordt het
sociaalhistorisch onderzoek genoemd, waarvan de oorsprong teruggaat tot in de
negentiende eeuw. Met name vragen uit het marxistisch-communistisch denken
werden geprojecteerd op de brieven van Paulus. In latere tijden werd in de
onderzoeksschool voortdurend gevraagd naar de verhouding tussen Paulus en de
moderne tijd.
Paulus’ biografie
Op de vraag wie deze Paulus was, wordt een antwoord geformuleerd in het tweede
gedeelte van het handboek (B). Allereerst doet zich het probleem voor dat er
een zekere spanning bestaat tussen de voornaamste bronnen die over Paulus’
leven berichten. Udo Schnelle spreekt dan ook over ‘Probleme einer
Paulus-Biographie’ (B.I.1) De berichten over Paulus’ leven, zoals opgetekend in
zijn brieven en de beschrijving die Lukas geeft in zijn Handelingen der
Apostelen staan soms op gespannen voet met elkaar. Toch wordt in de
achtereenvolgende artikelen ‘Der vorchristliche Paulus’ (B.II.), ‘Die Berufnung
und Bekehrung zum Heidenmissionar’ (B.III.), ‘Paulus als Heidenmissionar’
(B.IV.) en ‘Das Ende des Paulus’ (B.V.) een interessant beeld geschetst van
Paulus van Tarsen. Met name het spreken over de godsdienstige invloeden die de
apostel heeft ondergaan, biedt waardevolle gegevens over de heidenapostel die
Jood bleef. Een belangrijk gegeven, want zo wordt door Tor Vegge opgemerkt:
„Man muss den Juden Paulus kennen, wenn man den Apostel und seine Theologie
verstehen will.” (S. 59) Enerzijds was Paulus een diaspora Jood die vloeiend
Grieks sprak en schreef, anderzijds behoorde hij tot de Farizeeën die nauw
betrokken waren op het land Israël. Hoe deze religieuze groepering geduid moet worden,
is lastig. Moet zij gezien worden als het normatieve Jodendom? Of vormde zij
een marginale groep tegenover het aan de tempel gelieerde Jodendom (‘common
Judaism’)?, zoals E.P. Sanders voorstaat. Het Jodendom heeft echter een
blijvend stempel gedrukt op Paulus’ theologie. In de heilsgeschiedenis blijft
Israël prioriteit hebben, getuige zijn spreken over ‘eerst de Jood dan de
Griek’ (Rom. 1:16). De apostel blijft ook in de tweedeling Jood en heiden
spreken. Tegelijk is het voor hem duidelijk dat het heil niet alleen tot Israël
beperkt mag blijven. Israëls geschriften spreken daarover; Jesaja 40-66 in het
bijzonder. Daarnaast zijn praktische elementen en vormen overgenomen uit het
Farizeïsme, zoals de gebedspraktijk en het vasten, gebedsvormen als lofuiting
en doxologie en het citeren van de Psalmen. Verder wordt gewezen op
apocalyptische motieven die Paulus via het Farizeïsme hebben beïnvloed. Onder
andere de ‘Parusie und Tag des Herrn’ (vgl. 1 Thess. 4:16 en 1 Kor. 15:51), het
‘Zwei-Äonen-Schema’; Paulus spreekt nadrukkelijk over de tegenwoordige (boze) en
toekomende tijd van Christus – en het verborgen raadsbesluit of geschiedplan
van God met deze wereld wat tot uitdrukking komt in het joodse verstaan van de
Griekse term μυστήριον (mysterie/geheimenis). Deze interpretatie wordt
teruggevoerd op de apocalyptische traditie van het boek Daniël en op de
Qumran-literatuur. Tenslotte moet nog Paulus’ denken over de opstandig genoemd
worden. De opstanding van Christus duidt op een collectieve opstanding van de
doden: „sodass in seiner Auferweckung die Auferweckung aller verbürgt ist.” (S.
64) Overigens draagt de opstanding van Christus niet alleen een eschatologisch
motief in zich, maar is zij eveneens cruciaal voor het verstaan van Paulus’
soteriologie. Zo spreekt David du Toit over ‘de hermeneutische functie’ van
Christus’ opstanding. Du Toit: „Die hermeneutische Funktion der Auferweckung Jesu
im Hinblick auf den Zusammenhang zwischen dem Tod Jesu und der Sünde besteht
darüber hinaus darin, dass dadurch ein neues Verständnis von Gesetz und
Gerechtigkeit möglich und notwendig wird.” (S. 291)
Paulus’ theologie
Is Paulus’ theologie te zien als
een eenheid, wat gelijk de vraag oproept; wat kenmerkt die eenheid? Of moet
Paulus’ denken veeleer verstaan worden in zijn verhouding tot het Jodendom en
het Romeinse Rijk van zijn dagen? Udo Schnelle geeft in het theologische deel
(C.III.1) een overzicht van verschillende modellen van Paulus-interpretatie.
Idealiter onderscheidt hij er vijf. Overigens merkt hij op dat deze modellen te
combineren zijn. Allereerst: In Paulus’ denken
is een gelijkblijvend thematisch centrum te onderscheiden dat zijn
theologie structureert. Voor het verstaan hiervan komt de Romeinenbrief een
sleutelfunctie toe, aldus R. Bultmann, E. Käzemann, P. Stuhlmacher en J.D.G.
Dunn. Het tweede model spreekt over transformatie en participatie als
grondgedachte van de paulinische theologie. Zo wordt gesproken van een participatie christologie. E.P. Sanders
stelt nadrukkelijk dat het deelkrijgen aan het geloof van Israël niet berust op
verbond en verkiezing, maar op de eenwording met Christus. God heeft de
gekruisigde en gestorven Jezus van Nazareth in een nieuw zijn overgezet. Dood en Godvervreemding, veranderen in
Godgelijkheid. Doel van deze transformatie
is dat de gelovigen in dit nieuwe gebeuren gaan participeren. Anderen (model 3) bespeuren een verandering en
ontwikkeling in Paulus’ denken. Zo wordt een onderscheid gesignaleerd in het
spreken over de wet in de Galaten- en Romeinenbrief, de verhouding tot Israël
en de eschatologische verwachting. Hierbij wordt opgemerkt dat daarin niet de
gemeentesituatie bepalend is geweest, maar dat het een substantiële ontwikkeling
en verandering in zijn denken betreft. Het vierde model spreekt over een
relatief nauwe verhouding tussen Paulus’ theologie en het Jodendom. E.P.
Sanders heeft opgemerkt dat Paulus niet ageert tegen de zogenaamde
werkgerechtigheid, want die zou in het geheel niet bestaan hebben in zijn
dagen. J.D.G. Dunn stelt dat Paulus niet de Thora als zodanig bekritiseert,
maar het exclusieverende en uitsluitende gebruik van de Thora ten aanzien van
de volkeren. Tenslotte wordt in het nieuwe Amerikaanse Paulusonderzoek vooral
de nadruk gelegd op diens ageren tegen het Imperium
Romanum. God zal triomferen over de machten, wat de Romeinse overheersing
tot een relatief gebeuren maakt. Al wordt terecht opgemerkt dat Romeinen 13
zich moeilijk in laat passen binnen dit model. Duidelijk mag zijn dat het
laatste woord over Paulus nog niet is gezegd. Dit handboek geeft enerzijds een
fijnzinnig overzicht van het huidige Paulusonderzoek. Anderzijds roept het
nieuwe vragen op. Voor de kritische lezer heeft het echter veel te bieden.
Opgemerkt dient te worden dat alle scribenten tot het Duitse taalgebied
behoren. Het was interessant geweest als ook Angelsaksische theologen bij de
totstandkoming van dit overzichtswerk betrokken waren.
Friedrich W. Horn (Hg.), Paulus
Handbuch. Mohr Siebeck: Tübingen 2013. XVI + 653 S. € 49,00 (Paperback) of
€ 99,- (Hardcover).