zaterdag 21 september 2013

M. Klaassen. In Christus rechtvaardig. Reformatorische perspectieven op rechtvaardiging en eenheid met Christus

Aan deze dissertatie ligt een persoonlijke worsteling ten grondslag. Tijdens zijn studie theologie aan de Universiteit Utrecht wordt ds. M. Klaassen geconfronteerd met het ‘nieuwe Paulusonderzoek’. Dit onderzoek biedt een nieuw perspectief op Paulus’ denken over onder andere de rechtvaardiging. De Engelse nieuwtestamenticus N.T. Wright heeft daar uitvoerig over geschreven en stelt dat het traditionele protestantse spreken over de rechtvaardiging geen recht doet aan Paulus’ eigenlijke bedoeling. De zoektocht van de student mondde uit in de promotie van de predikant.

De prestatie die de in tweeërlei opzicht jonge doctor Klaassen heeft geleverd dwingt respect af. Vijf jaar geleden ving het promotietraject bij prof. dr. G. van den Brink aan en afgelopen juni rondde hij het geheel af met de verdediging aan de Protestantse Theologische Universiteit. In het proefschrift wordt een viertal theologen aan nader onderzoek, inzake hun denken aangaande de rechtvaardiging, onderworpen.

Iustitia Dei
Allereerst wordt ingegaan op de betekenis van rechtvaardiging en unio cum Christo (gemeenschap met Christus) bij de Duitse reformator Maarten Luther (1483-1546). Een terechte inzet wanneer het gaat over het spreken over de rechtvaardigingsleer binnen de reformatorische traditie. Klaassen merkt daar zelf over op: „Het is een gemeenplaats om Luther dé theoloog van de rechtvaardiging te noemen.” (53) De ontwikkelingsgang die Luther maakte in zijn denken over de rechtvaardiging wordt in heldere lijnen geschetst. Waarbij de reformator van de eerste generatie wordt geplaatst tegen de achtergrond van de Middeleeuwse theologie, de traditie waartegen Luther zich verzette en waardoor hij tevens werd beïnvloed.
Luthers vriend Melanchthon heeft aangegeven dat er bij Luther geen sprake was van één enkele doorbraak, „maar eerder van een serie opeenvolgende crises en doorbraken”, aldus Klaassen. Ten aanzien van Luthers denken over de rechtvaardiging komt Klaassen tot een fundamentele conclusie: „de iustitia Dei is niet meer de maatstaf waarmee een christen aan het einde van zijn leven gemeten wordt, maar de gáve die hem door het geloof in Christus geschonken wordt.” (117) De iustitia Dei en de iustitia Christi vallen samen. De mens deelt door de vereniging met Christus (unio cum Christo) in Christus’ gerechtigheid en wordt zo tot een nieuwe schepping. Samenvattend stelt de promovendus: „Verbonden met Christus ís men rechtvaardig en wórdt men rechtvaardig.” (118)
Het feit dat na Luther de Duitse reformator Philippus Melanchthon (1497-1560) wordt besproken heeft naar Klaassens eigen zegging een tweeërlei reden. Allereerst is er –naar de opvatting van B. Lohse– na Luther niemand geweest die zoveel invloed heeft uitgeoefend op de Reformatie. En ten tweede omdat Philippus een burgfunctie heeft vervuld tussen de lutherse en de gereformeerde traditie. In zijn denken over de rechtvaardiging staat bij Melanchthon de verhouding wet en evangelie centraal. Aan de eis van de wet moet voldaan worden, ook al is de mens daartoe niet in staat. Christus heeft echter voor de gelovige zowel actief als passief gehoorzaamheid betoond. Zo is het alsof de gelovige zelf de wet vervuld heeft. Een zekere ontwikkelingsgang valt ook Melanchthon niet te ontzeggen. Klaassen: „We signaleren bij Melanchthon een ontwikkeling van een primaire effectieve rechtvaardingsleer naar een primaire forensische, die echter nooit louter forensisch wordt.” (144)

Unio cum Christo
De Geneefse reformator Johannes Calvijn (1509-1564) eist de meeste ruimte op in het proefschrift van Klaassen. Allereerst wordt uitgebreid Calvijns visie uiteengezet naar aanleiding van zijn belangrijkste geschriften waarin hij de rechtvaardigingsleer heeft behandeld.  Daarna volgt ook nog een systematisch-theologische analyse. Bij Calvijn bespeurt Klaassen een grote mate van continuïteit. Alles wat de reformator over rechtvaardiging en eenheid met Christus heeft geschreven keert telkens terug. Uiteindelijk komen alle lijnen samen, wat uitloopt op een ‘imposante finale’ in de Institutie van 1559.
De unio cum Christo kan volgens Klaassen gezien worden als een accolade om heel Calvijns spreken over rechtvaardiging en heiliging. De auteur stelt: „Aan de rechtvaardiging ligt de unio cum Christo ten grondslag.” (200) Wel articuleert Calvijn zijn spreken over de unio cum Christo, dit naar aanleiding van zijn debat met Osiander. In de unio heeft de gelovige deel aan Christus en al Zijn weldaden. Er is echter ten stelligste geen sprake van deïficatie; ontologisch blijven God en mens gescheiden.  Evenals bij Calvijn neemt ook bij de zeventiende-eeuwse puritein John Owen (1616-1683) de unio cum Christo een prominente plaats in, wel wordt bij hem de rechtvaardiging en de gemeenschap met Christus geplaatst binnen de context van de foederaaltheologie, dat is, aldus Klaassen, ook het eigene van Owens rechtvaardigingsleer: „Het verbond overkoepelt zowel de christologie als de soteriologie. In het genadeverbond, als keerzijde van het verbond der verlossing (pactum salutis), verwerft Christus door Zijn gehoorzame leven en lijden gerechtigheid. Dat is de basis van de rechtvaardiging die in de gemeenschap met Christus en door het geloof geactualiseerd wordt.” (365) Terecht merkt Klaassen op dat Owen ervoor moet waken dat tijd en historie niet verzwolgen worden door de eeuwigheid.

Debat
Aan het eind van zijn dissertatie komt Klaassen terug op het eerste hoofdstuk waarin hij de rechtvaardigingsleer in de context van het huidige theologische debat heeft geplaatst; onder andere het nieuwe paulusonderzoek. De kritiek vanuit bijbels-theologische, dogmen- en kerkhistorische en systematisch-theologische hoek wordt door Klaassen in het eerste hoofdstuk uiteengezet, om vervolgens in hoofdstuk zes en zeven besproken en weersproken te worden. Het is merkwaardig dat Klaassen in paragraaf acht van hoofdstuk zeven een hermeneutische overweging geeft waarin hij zich verantwoord over zijn methode. Wellicht had hij zijn onderzoek er beter mee kunnen beginnen, in plaats van mee te eindigen. Na de historische analyse –Luther, Melanchthon, Calvijn en Owen– volgt er nog een bijbels-theologisch hoofdstuk wat op zichzelf dreigt te staan. Wellicht dat de onderzoeksopzet hieraan ten grondslag ligt. Enerzijds stelt de auteur zich ten doel om een dogmenhistorisch overzicht te geven van de rechtvaardigingsleer bij het genoemde viertal. Anderzijds wil hij hun denken toetsen aan wat hij noemt de 'brontheoloog' Paulus. Wellicht dat een betere onderzoeksystematiek had geleid tot een helderder betoog, met minder herhalingen. Dat neemt niet weg dat er grondige studie is verricht, wat is geboekstaafd in deze lijvige dissertatie.

M. Klaassen, In Christus rechtvaardig. Reformatorische perspectieven op rechtvaardiging en eenheid met Christus. Labarum Academic: Apeldoorn 2013. 458 blz. € 34,90

dinsdag 3 september 2013

Arie Zwiep, Tussen tekst en lezer II

Wat zegt de Bijbel? Over deze eenvoudige vraag is al eeuwen veel te doen geweest. Met name voor een gereformeerd theoloog liggen hier spannende vragen. De gereformeerde theologie is immers gegrond op de belijdenis dat in de Schrift de ene stem van God te horen is. Als blijkt dat deze stem er niet is, of onhoorbaar is, dan verdwijnt het fundament onder de belijdenis. Toch lijkt precies dit de conclusie te zijn van zo'n tweehonderd jaar nadenken over de hermeneutiek. Met name dit tweede deel van Arie Zwiep, Tussen tekst en lezer II, brengt deze ontwikkeling van na de Verlichting in beeld.

Jarenlange studie
De auteur is universitair docent Nieuwe Testament en Hermeneutiek aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Zijn jarenlange intensieve bemoeienis met de geschiedenis van de hermeneutiek heeft geresulteerd in een grondige studie in twee delen. De eerste woorden van deze studie werden geschreven in 1986. Het eerste deel verscheen in 2009 en beschrijft de ontwikkeling van de hermeneutiek van de eerste eeuw tot en met Friedrich Schleiermacher. Dit tweede deel begint met de dood van Schleiermacher en eindigt in de huidige tijd. Dit deel bevat eveneens een indrukwekkende bibliografie van maar liefst 130 (!) bladzijden. Helaas blijkt zelfs deze bibliografie niet volledig te zijn. Zo leert een snelle inspectie dat alle verwijzingen naar de werken van Augustinus ontbreken, terwijl hieruit in het eerste deel wel degelijk wordt geciteerd. Misschien dat dit gemis in een volgende druk verholpen kan worden, wanneer het geheel ongetwijfeld in één band verschijnt. Beide delen samen vormen een indrukwekkend overzicht van de geschiedenis en ontwikkeling van de hermeneutiek van de Vroege Kerk tot vandaag. Het is met recht een studieboek, het bevat een enorme hoeveelheid informatie, dat op ordelijke wijze is samengebracht tot een goed leesbaar verhaal. Onmisbaar voor wie zich wil verdiepen in de geschiedenis van de hermeneutiek.

Kermis
Het blijkt dat de hermeneutiek een discipline is die met name in de laatste eeuw steeds belangrijker is geworden. Soms lijkt het wel alsof de theologie in deze tijd beperkt is tot de hermeneutiek. De vraag van de hermeneutiek is de vraag der vragen geworden. Het boek laat zien dat veel theologen vandaag de dag nauwelijks nog voorbij deze vraag komen. Het tweede deel begint bij de periode na Schleiermacher en vraagt aandacht voor de 'drie meesters van de achterdocht' (50), Marx, Nietzsche en Freud. 'Het lijkt erop dat de bijbelse hermeneutiek met de meesters van de achterdocht een tweede point-of-no-return (na dat van de Verlichting) gepasseerd is' (79). Daarna komt de rol van Gadamer en die van Ricoeur aan de orde. Zwiep beschrijft hoe de aandacht steeds meer verschuift van de tekst naar de rol van de lezer, tot we uitkomen bij een postmodern subjectivisme. Wat overblijft is deconstructivisme, waarbij de tekst uiteindelijk in onverenigbare tegenstrijdigheden uiteenvalt (384). Dit is in het kort de ontwikkeling zoals die geschetst wordt, waarbij Karl Barth de enige tegenstem lijkt te zijn. Voor een gereformeerd theoloog roept deze ontwikkeling veel vragen op. Als de hermeneutiek het hierin bij het rechte eind heeft dan is de prijs die we betalen groot. Het blijkt dat wat men hoort niets meer is dan een echo van het eigen spreken. Het is niet langer mogelijk te zeggen 'dit staat er.' Het is de vraag of men nog kan spreken over openbaring. Kerk en theologie legt zichzelf het zwijgen op. De studie laat, wat mij betreft, het failliet zien van de Bijbelse hermeneutiek van na de Verlichting. Vele stemmen worden gehoord, maar die ene stem zwijgt, de stem van de levende God. In de inleiding gebruikt Zwiep het beeld van een kermis om de ontwikkeling van de hermeneutiek na Schleiermacher te beschrijven. Wie het leest moet ermee instemmen, het is inderdaad een kermis geworden. Helaas! 

Een weg terug?
Het boek van Zwiep confronteert met lastige vragen. De vraag die blijft hangen is: wat nu? Het boek toont wat mij betreft aan dat een nieuwe Renaissance nodig is. Een terugkeer naar de tijd voor de Verlichting. Waarin nauwkeurig met alle middelen en in afhankelijkheid wordt geluisterd naar de stem van God. Er zal wel nauwkeurig rekenschap gegeven moet worden van de lastige vragen die de Moderniteit en Postmoderniteit ons stelt. De auteur schrijft dat we op sommige punten niet meer terug kunnen (415). Dat zal waar zijn, maar we zullen wel moeten, want het kan niet zo zijn dat de eindconclusie is dat God zwijgt. 

Arie Zwiep, Tussen tekst en lezer, een historische inleiding in de bijbelse hermeneutiek, deel II: van moderniteit naar postmoderniteit, VU University Press: Amsterdam 2013. 573 blz., € 39,95.

maandag 12 augustus 2013

dr. A. Versluis, Geen verbond, geen genade

In Het monotheïstisch dilemma legt de atheïst Paul Cliteur de verbinding tussen religie en geweld. Hij stelt dat de monotheïstische Godsdiensten geweld legitimeren en de oorzaak zijn van veel geweld. Dit verwijt is al oud, maar daarmee niet minder ernstig. Maar is dit verwijt ook terecht? Alleen al het feit dat de wereld niet bepaald vrediger geworden is sinds de religie op terugtocht is, laat zien dat er nogal wat is af te dingen op deze stelling. De meeste doden vielen vorige eeuw onder een communistisch regime, waar religie verboden was. Toch is het een vraag waar we niet zomaar aan voorbij mogen gaan.

Volledige uitroeiing
In de meest heftige vorm komen we deze vraag tegen bij het lezen van Deuteronomium 7. In dit gedeelte geeft de HEERE aan het volk Israël het bevel om zeven volken geheel en al uit te roeien. De vraag kan gesteld worden: is dit werkelijk een bevel van de HEERE? Wat zegt ons dit over het Godsbeeld? En wat is de betekenis hiervan voor vandaag? Veel theologen slaan deze passage het liefst over, of zoeken naar verklaringen die de betekenis relativeren. Wie echter belijdt dat heel de Bijbel Woord van God is, die zal zich ook nauwkeurig rekenschap moeten geven van deze passage. De vragen zijn misschien niet eenvoudig, maar moeten wel gesteld worden. Precies dit heeft dr. A. Versluis gedaan in zijn proefschrift Geen verbond geen genade. Op woensdag 20 juni 2012 promoveerde hij op een analyse en evaluatie van het gebod uit Deut. 7 om de Kanaänieten uit te roeien. Een moedig onderzoek.

Werkwijze
In zijn analyse volgt A. Versluis het volgende pad. Allereerst geeft hij een gedetailleerde exegese van de tekst van Deut. 7. Met name de woordstudie naar het woord ḥērem (uitroeien) is hier van belang. Ook wordt er onderzoek gedaan naar de achtergrond van de volkenlijst. In het volgende hoofdstuk wordt de tekst van Deut. 7 in zijn literaire context geplaatst. Vervolgens wordt ingegaan op de historische situering van de zeven genoemde volken. Daarna wordt een uitgebreide Bijbelstheologische evaluatie gegeven. In dit hoofdstuk wordt ook de receptiegeschiedenis en de recente modellen van interpretatie besproken. Ten slotte volgt een afsluitend hoofdstuk waarin de belangrijkste conclusies samenvattend herhaald worden. Het geheel geeft blijk van een strak geordend onderzoek dat gefocust blijft op de hoofdvraag. Een lezer met enig doorzettingsvermogen, wordt stap voor stap meegenomen in dit goed leesbare onderzoek.

Conclusies
Wat zijn nu de belangrijkste conclusies? Het eerste is dat het niet mogelijk is om het gebod tot uitroeiing op een of andere manier te relativeren. Er wordt een werkelijke uitroeiing bedoeld van deze zeven volken en het is de HEERE die daartoe opdracht geeft. Ten tweede wijst Versluis op de twee motieven die gegeven worden voor het bevel tot uitroeiing. Het eerst is dat deze volken een gevaar vormden voor het volk Israël. Israël zou andere goden gaan eren en de God van Israël vergeten. Het tweede motief is de grote zonden van deze volken. We lezen van kinderoffers, afgoderij en incest. In de derde plaats wijst de auteur op het unieke van dit gebod. Nergens anders lezen we van zo'n opdracht. Het gebod is eenmalig en beperkt tot deze volken. Andere volken moesten juist met rust worden gelaten. Het gebod kan hierdoor niet gebruikt worden om geweld vandaag de dag te legitimeren. Na Christus is de verhouding tot de volken radicaal veranderd. Ten slotte trekt Versluis ook conclusies aangaande het Godsbeeld. Versluis legt hier de verbinding met de zondvloedgeschiedenis als een eveneens uniek en eenmalig oordeel van God. Het bevel uit Deut. 7 is wat dat betreft niet wezensvreemd aan het Godsbeeld uit het Oude (en Nieuwe) Testament, van een God die heilig is en de zonde straft. In het Nieuwe Testament is dit oordeel uitgesteld tot de wederkomst, maar niet minder reëel. Geen verbond, geen genade! Tegelijk zien we ook in Deut. 7 de lijn van Gods onbegrijpelijke liefde en barmhartigheid, waarmee Hij Israël verkiest en die uiteindelijk uitloopt op de komst van Jezus Christus, die Zich plaatsvervangend in het gericht gesteld heeft.

Worsteling
In het geheel proeven we de oprechte worsteling van de auteur met één van de, voor een christen uit de 21ste eeuw, lastigste passages uit de Bijbel. 'Ik kan het gebod van JHWH om de volken van Kanaän uit te roeien niet geheel begrijpen of verklaren' (318). Één ding maakt hij wel duidelijk: Het is onmogelijk om vandaag de dag  teksten zoals deze te gebruiken als geweldsmandaat. Wat dat betreft heeft Paul Cliteur geen gelijk.


dr. A. Versluis, Geen verbond, geen genade. Analyse en evaluatie van het gebod om de Kanaänieten uit te roeien (Deuteronomium 7), Boekencentrum Academic: Zoetermeer 2012. 368 blz., € 29,90.