Aan
deze dissertatie ligt een persoonlijke worsteling ten grondslag. Tijdens zijn
studie theologie aan de Universiteit Utrecht wordt ds. M. Klaassen
geconfronteerd met het ‘nieuwe Paulusonderzoek’. Dit onderzoek biedt een nieuw
perspectief op Paulus’ denken over onder andere de rechtvaardiging. De Engelse
nieuwtestamenticus N.T. Wright heeft daar uitvoerig over geschreven en stelt
dat het traditionele protestantse spreken over de rechtvaardiging geen recht
doet aan Paulus’ eigenlijke bedoeling. De zoektocht van de student mondde uit
in de promotie van de predikant.
De prestatie die de in tweeërlei opzicht jonge doctor Klaassen heeft geleverd dwingt respect af. Vijf jaar geleden ving het promotietraject bij prof. dr. G. van den Brink aan en afgelopen juni rondde hij het geheel af met de verdediging aan de Protestantse Theologische Universiteit. In het proefschrift wordt een viertal theologen aan nader onderzoek, inzake hun denken aangaande de rechtvaardiging, onderworpen.
De prestatie die de in tweeërlei opzicht jonge doctor Klaassen heeft geleverd dwingt respect af. Vijf jaar geleden ving het promotietraject bij prof. dr. G. van den Brink aan en afgelopen juni rondde hij het geheel af met de verdediging aan de Protestantse Theologische Universiteit. In het proefschrift wordt een viertal theologen aan nader onderzoek, inzake hun denken aangaande de rechtvaardiging, onderworpen.
Iustitia
Dei
Allereerst wordt ingegaan op de betekenis van rechtvaardiging en unio cum Christo (gemeenschap met Christus) bij de Duitse reformator Maarten Luther (1483-1546). Een terechte inzet wanneer het gaat over het spreken over de rechtvaardigingsleer binnen de reformatorische traditie. Klaassen merkt daar zelf over op: „Het is een gemeenplaats om Luther dé theoloog van de rechtvaardiging te noemen.” (53) De ontwikkelingsgang die Luther maakte in zijn denken over de rechtvaardiging wordt in heldere lijnen geschetst. Waarbij de reformator van de eerste generatie wordt geplaatst tegen de achtergrond van de Middeleeuwse theologie, de traditie waartegen Luther zich verzette en waardoor hij tevens werd beïnvloed.
Luthers vriend Melanchthon heeft aangegeven dat er bij Luther geen sprake was van één enkele doorbraak, „maar eerder van een serie opeenvolgende crises en doorbraken”, aldus Klaassen. Ten aanzien van Luthers denken over de rechtvaardiging komt Klaassen tot een fundamentele conclusie: „de iustitia Dei is niet meer de maatstaf waarmee een christen aan het einde van zijn leven gemeten wordt, maar de gáve die hem door het geloof in Christus geschonken wordt.” (117) De iustitia Dei en de iustitia Christi vallen samen. De mens deelt door de vereniging met Christus (unio cum Christo) in Christus’ gerechtigheid en wordt zo tot een nieuwe schepping. Samenvattend stelt de promovendus: „Verbonden met Christus ís men rechtvaardig en wórdt men rechtvaardig.” (118)
Het feit dat na Luther de Duitse reformator Philippus Melanchthon (1497-1560) wordt besproken heeft naar Klaassens eigen zegging een tweeërlei reden. Allereerst is er –naar de opvatting van B. Lohse– na Luther niemand geweest die zoveel invloed heeft uitgeoefend op de Reformatie. En ten tweede omdat Philippus een burgfunctie heeft vervuld tussen de lutherse en de gereformeerde traditie. In zijn denken over de rechtvaardiging staat bij Melanchthon de verhouding wet en evangelie centraal. Aan de eis van de wet moet voldaan worden, ook al is de mens daartoe niet in staat. Christus heeft echter voor de gelovige zowel actief als passief gehoorzaamheid betoond. Zo is het alsof de gelovige zelf de wet vervuld heeft. Een zekere ontwikkelingsgang valt ook Melanchthon niet te ontzeggen. Klaassen: „We signaleren bij Melanchthon een ontwikkeling van een primaire effectieve rechtvaardingsleer naar een primaire forensische, die echter nooit louter forensisch wordt.” (144)
Unio cum Christo
De Geneefse reformator Johannes Calvijn (1509-1564) eist de meeste ruimte op in het proefschrift van Klaassen. Allereerst wordt uitgebreid Calvijns visie uiteengezet naar aanleiding van zijn belangrijkste geschriften waarin hij de rechtvaardigingsleer heeft behandeld. Daarna volgt ook nog een systematisch-theologische analyse. Bij Calvijn bespeurt Klaassen een grote mate van continuïteit. Alles wat de reformator over rechtvaardiging en eenheid met Christus heeft geschreven keert telkens terug. Uiteindelijk komen alle lijnen samen, wat uitloopt op een ‘imposante finale’ in de Institutie van 1559.
De unio cum Christo kan volgens Klaassen gezien worden als een accolade om heel Calvijns spreken over rechtvaardiging en heiliging. De auteur stelt: „Aan de rechtvaardiging ligt de unio cum Christo ten grondslag.” (200) Wel articuleert Calvijn zijn spreken over de unio cum Christo, dit naar aanleiding van zijn debat met Osiander. In de unio heeft de gelovige deel aan Christus en al Zijn weldaden. Er is echter ten stelligste geen sprake van deïficatie; ontologisch blijven God en mens gescheiden. Evenals bij Calvijn neemt ook bij de zeventiende-eeuwse puritein John Owen (1616-1683) de unio cum Christo een prominente plaats in, wel wordt bij hem de rechtvaardiging en de gemeenschap met Christus geplaatst binnen de context van de foederaaltheologie, dat is, aldus Klaassen, ook het eigene van Owens rechtvaardigingsleer: „Het verbond overkoepelt zowel de christologie als de soteriologie. In het genadeverbond, als keerzijde van het verbond der verlossing (pactum salutis), verwerft Christus door Zijn gehoorzame leven en lijden gerechtigheid. Dat is de basis van de rechtvaardiging die in de gemeenschap met Christus en door het geloof geactualiseerd wordt.” (365) Terecht merkt Klaassen op dat Owen ervoor moet waken dat tijd en historie niet verzwolgen worden door de eeuwigheid.
Debat
Aan het eind van zijn dissertatie komt Klaassen terug op het eerste hoofdstuk waarin hij de rechtvaardigingsleer in de context van het huidige theologische debat heeft geplaatst; onder andere het nieuwe paulusonderzoek. De kritiek vanuit bijbels-theologische, dogmen- en kerkhistorische en systematisch-theologische hoek wordt door Klaassen in het eerste hoofdstuk uiteengezet, om vervolgens in hoofdstuk zes en zeven besproken en weersproken te worden. Het is merkwaardig dat Klaassen in paragraaf acht van hoofdstuk zeven een hermeneutische overweging geeft waarin hij zich verantwoord over zijn methode. Wellicht had hij zijn onderzoek er beter mee kunnen beginnen, in plaats van mee te eindigen. Na de historische analyse –Luther, Melanchthon, Calvijn en Owen– volgt er nog een bijbels-theologisch hoofdstuk wat op zichzelf dreigt te staan. Wellicht dat de onderzoeksopzet hieraan ten grondslag ligt. Enerzijds stelt de auteur zich ten doel om een dogmenhistorisch overzicht te geven van de rechtvaardigingsleer bij het genoemde viertal. Anderzijds wil hij hun denken toetsen aan wat hij noemt de 'brontheoloog' Paulus. Wellicht dat een betere onderzoeksystematiek had geleid tot een helderder betoog, met minder herhalingen. Dat neemt niet weg dat er grondige studie is verricht, wat is geboekstaafd in deze lijvige dissertatie.
M. Klaassen, In Christus rechtvaardig. Reformatorische perspectieven op rechtvaardiging en eenheid met Christus. Labarum Academic: Apeldoorn 2013. 458 blz. € 34,90
Allereerst wordt ingegaan op de betekenis van rechtvaardiging en unio cum Christo (gemeenschap met Christus) bij de Duitse reformator Maarten Luther (1483-1546). Een terechte inzet wanneer het gaat over het spreken over de rechtvaardigingsleer binnen de reformatorische traditie. Klaassen merkt daar zelf over op: „Het is een gemeenplaats om Luther dé theoloog van de rechtvaardiging te noemen.” (53) De ontwikkelingsgang die Luther maakte in zijn denken over de rechtvaardiging wordt in heldere lijnen geschetst. Waarbij de reformator van de eerste generatie wordt geplaatst tegen de achtergrond van de Middeleeuwse theologie, de traditie waartegen Luther zich verzette en waardoor hij tevens werd beïnvloed.
Luthers vriend Melanchthon heeft aangegeven dat er bij Luther geen sprake was van één enkele doorbraak, „maar eerder van een serie opeenvolgende crises en doorbraken”, aldus Klaassen. Ten aanzien van Luthers denken over de rechtvaardiging komt Klaassen tot een fundamentele conclusie: „de iustitia Dei is niet meer de maatstaf waarmee een christen aan het einde van zijn leven gemeten wordt, maar de gáve die hem door het geloof in Christus geschonken wordt.” (117) De iustitia Dei en de iustitia Christi vallen samen. De mens deelt door de vereniging met Christus (unio cum Christo) in Christus’ gerechtigheid en wordt zo tot een nieuwe schepping. Samenvattend stelt de promovendus: „Verbonden met Christus ís men rechtvaardig en wórdt men rechtvaardig.” (118)
Het feit dat na Luther de Duitse reformator Philippus Melanchthon (1497-1560) wordt besproken heeft naar Klaassens eigen zegging een tweeërlei reden. Allereerst is er –naar de opvatting van B. Lohse– na Luther niemand geweest die zoveel invloed heeft uitgeoefend op de Reformatie. En ten tweede omdat Philippus een burgfunctie heeft vervuld tussen de lutherse en de gereformeerde traditie. In zijn denken over de rechtvaardiging staat bij Melanchthon de verhouding wet en evangelie centraal. Aan de eis van de wet moet voldaan worden, ook al is de mens daartoe niet in staat. Christus heeft echter voor de gelovige zowel actief als passief gehoorzaamheid betoond. Zo is het alsof de gelovige zelf de wet vervuld heeft. Een zekere ontwikkelingsgang valt ook Melanchthon niet te ontzeggen. Klaassen: „We signaleren bij Melanchthon een ontwikkeling van een primaire effectieve rechtvaardingsleer naar een primaire forensische, die echter nooit louter forensisch wordt.” (144)
Unio cum Christo
De Geneefse reformator Johannes Calvijn (1509-1564) eist de meeste ruimte op in het proefschrift van Klaassen. Allereerst wordt uitgebreid Calvijns visie uiteengezet naar aanleiding van zijn belangrijkste geschriften waarin hij de rechtvaardigingsleer heeft behandeld. Daarna volgt ook nog een systematisch-theologische analyse. Bij Calvijn bespeurt Klaassen een grote mate van continuïteit. Alles wat de reformator over rechtvaardiging en eenheid met Christus heeft geschreven keert telkens terug. Uiteindelijk komen alle lijnen samen, wat uitloopt op een ‘imposante finale’ in de Institutie van 1559.
De unio cum Christo kan volgens Klaassen gezien worden als een accolade om heel Calvijns spreken over rechtvaardiging en heiliging. De auteur stelt: „Aan de rechtvaardiging ligt de unio cum Christo ten grondslag.” (200) Wel articuleert Calvijn zijn spreken over de unio cum Christo, dit naar aanleiding van zijn debat met Osiander. In de unio heeft de gelovige deel aan Christus en al Zijn weldaden. Er is echter ten stelligste geen sprake van deïficatie; ontologisch blijven God en mens gescheiden. Evenals bij Calvijn neemt ook bij de zeventiende-eeuwse puritein John Owen (1616-1683) de unio cum Christo een prominente plaats in, wel wordt bij hem de rechtvaardiging en de gemeenschap met Christus geplaatst binnen de context van de foederaaltheologie, dat is, aldus Klaassen, ook het eigene van Owens rechtvaardigingsleer: „Het verbond overkoepelt zowel de christologie als de soteriologie. In het genadeverbond, als keerzijde van het verbond der verlossing (pactum salutis), verwerft Christus door Zijn gehoorzame leven en lijden gerechtigheid. Dat is de basis van de rechtvaardiging die in de gemeenschap met Christus en door het geloof geactualiseerd wordt.” (365) Terecht merkt Klaassen op dat Owen ervoor moet waken dat tijd en historie niet verzwolgen worden door de eeuwigheid.
Debat
Aan het eind van zijn dissertatie komt Klaassen terug op het eerste hoofdstuk waarin hij de rechtvaardigingsleer in de context van het huidige theologische debat heeft geplaatst; onder andere het nieuwe paulusonderzoek. De kritiek vanuit bijbels-theologische, dogmen- en kerkhistorische en systematisch-theologische hoek wordt door Klaassen in het eerste hoofdstuk uiteengezet, om vervolgens in hoofdstuk zes en zeven besproken en weersproken te worden. Het is merkwaardig dat Klaassen in paragraaf acht van hoofdstuk zeven een hermeneutische overweging geeft waarin hij zich verantwoord over zijn methode. Wellicht had hij zijn onderzoek er beter mee kunnen beginnen, in plaats van mee te eindigen. Na de historische analyse –Luther, Melanchthon, Calvijn en Owen– volgt er nog een bijbels-theologisch hoofdstuk wat op zichzelf dreigt te staan. Wellicht dat de onderzoeksopzet hieraan ten grondslag ligt. Enerzijds stelt de auteur zich ten doel om een dogmenhistorisch overzicht te geven van de rechtvaardigingsleer bij het genoemde viertal. Anderzijds wil hij hun denken toetsen aan wat hij noemt de 'brontheoloog' Paulus. Wellicht dat een betere onderzoeksystematiek had geleid tot een helderder betoog, met minder herhalingen. Dat neemt niet weg dat er grondige studie is verricht, wat is geboekstaafd in deze lijvige dissertatie.
M. Klaassen, In Christus rechtvaardig. Reformatorische perspectieven op rechtvaardiging en eenheid met Christus. Labarum Academic: Apeldoorn 2013. 458 blz. € 34,90