maandag 2 februari 2015

Philo van Alexandrië, Het leven van Mozes [De vita Moysis] Ingeleid, vertaald en toegelicht door Albert-Kees Geljon.

De invloed van Philo van Alexandrië op de westerse theologie is nauwelijks te overschatten. Hij kan gekenschetst worden als een man van twee werelden. Enerzijds was hij een toegewijd Jood en stond hij voluit het Joodse denken voor, anderzijds had hij zijn hart verpand aan het Griekse denken. Het beste van deze twee werelden wilde hij in zijn werk verenigen.

In de uitstekende inleiding op het werk wordt door de vertaler, Albert-Kees Geljon, verhaald over de context waarin Philo leefde en werkte. De nadere aanduiding ‘van Alexandrië’ geeft aan dat hij leefde in de gelijknamige Egyptische stad. Rond het begin van de jaartelling was er sprake van een omvangrijke Joodse gemeenschap in deze metropool. De Joden bezaten weliswaar niet het Griekse burgerrecht, waar zij overigens wel naar streefden, maar bezaten wel autonomie en konden naar hun eigen wetten en gebruiken leven. De assimilatie van de Alexandrijnse Joden was echter dermate groot dat zij hun eigen religieuze geschriften niet meer in het Hebreeuws konden lezen. Voor hen ontstond er in de derde eeuw voor Christus een Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel; de Septuagint. Allereerst de vijf boeken van Mozes (Pentateuch), later volgden ook andere geschriften. De totstandkoming en de invloed van de Septuagint moeten groots genoemd worden, ook Philo was hiervan doordrongen.

Over Philo van Alexandrië is weinig bekend. Hij werd naar alle waarschijnlijkheid ergens tussen 20 en 15 voor Christus geboren in de genoemde stad en stierf rond 50 Anno Domini. De familie waaruit hij stamde onderhield contacten met de keizerlijke familie en moet als aanzienlijk worden beschouwd. Velen van hen bekleedden vooraanstaande posities in zijn geboortestad. De opvoeding die Philo genoot, moet uitstekend zijn geweest. Zijn kennis van de Griekse taal en dito filosofie was aanzienlijk. Plato wordt menigmaal geciteerd, waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat hij in zijn werk zeer wel thuis was. Dramatische gebeurtenissen in het jaar 38 na Christus zorgden ervoor dat Philo de leider werd van een afvaardiging die in Rome bij keizer Caligula pleitte voor de Joodse belangen. Spanningen tussen Joodse en andere bevolkingsgroepen waren namelijk tot uitbarsting gekomen. Een gebeurtenis die Philo beschrijft in zijn In Flaccum(Tegen Flaccum). Flaccum was de toen dienstdoende gouverneur in Alexandrië.

Plato
Het laatstgenoemde werk wordt door Geljon gerekend tot de historische werken, waartoe ook De vita Moysis (Het leven van Mozes) gerekend kan worden. Naast deze categorie onderscheidt de vertaler en inleider nog een tweetal categorieën. Allereerst noemt hij de exegetische werken, die vervolgens weer worden onderverdeeld in allegorische geschriften, uitleggingen van de Joodse wet –waaronder ook de tien geboden– en een aantal exegetische geschriften waarin Philo een vraag en antwoordmethode hanteert. Zijn exegetische geschriften worden gekenmerkt door een allegorische en symbolische interpretatie van Bijbelverhalen. Geljon: „Philo leest de bijbelboeken met een platoonse bril en zijn interpretatie is duidelijk platoons.” (17) Naast platoonse elementen bespeurt de vertaler ook stoïsche elementen. Onder andere het streven naar apatheia (het vrij-zijn van hartstochten) is een ideaal dat herhaaldelijk terugkeert. Ten slotte worden door Geljon nog de filosofische geschriften genoemd.
Tot welke categorie De vita Moysis gerekend moet worden, is voor Philo-kenners een punt van discussie. Vaak wordt het geschrift gerekend tot de werken die handelen over de uitleg van de wet en wordt het geplaatst tussen De Josepho (Over Jozef) en De Decalogo (Over de Tien Woorden). Deze opvatting wordt door Albert-Kees Geljon bestreden. Hij pleit ervoor om De vita Moysis te zien als een apart traktaat, waarin de persoon en de filosofie van Mozes door Philo worden geïntroduceerd. Het werk dient gezien te worden als een inleidend bios waarin de afkomst, de geboorte, opleiding en dood van de filosoof worden beschreven. Het kan wel gezien worden als een apologetisch werk, dat gericht is aan de Griekse intellectuelen van Philo’s dagen. Dit verklaart ook het grotendeels ontbreken van de allegorische methode in dit geschrift. De openingszin van De vita Moysis lijkt Geljons stellingname te ondersteunen: „Het is mijn plan om het leven van Mozes te beschrijven, die volgens sommigen de wetgever van de Joden was, volgens anderen de tolk van de heilige wetten. Het leven van deze in alle opzichten zeer voortreffelijke en volmaakte man wil ik bekend maken aan hen die het verdienen niet onbekend met hem [te] blijven.” (I.1.)

Septuagint
De filosofie van Plato en de Stoa, waarvan Philo gretig gebruik maakte in zijn exegetisch werk, keert ook terug in zijn beschrijving van het leven van Mozes. Zo bleek Mozes een buitengewoon mooi kind te zijn. Met het woord asteois (mooi), waarmee Philo zich uitdrukt, duidden de stoïci de volmaakte wijze van zijn aan. Over het onderwijs dat Mozes kreeg, wordt opgemerkt dat het  „[…] eerder een kwestie van herinnering dan van leren leek” (I.21), aldus Philo. Hij grijpt hier terug op de platoonse anamnesisleer waarin leren werd gezien als het herinneren van wat de ziel eerder in de wereld van de eeuwige Vormen heeft aanschouwd. De hartstochten die ook Mozes als jongeman aankleefden, werden door hem bedwongen door de zelfbeheersing en volharding. Zij waren voor hem als teugels waarmee de lusten in toom werden gehouden. In noot 46 merkt de vertaler op dat Philo dit beeld ontleent aan Plato’s Phaedrus. Mozes koesterde  daarentegen slechts één verlangen en dat was te leven volgens de juiste rede van de natuur (orthos logos). Daarbij neigt Philo sterk naar de stoïsche filosofen die eveneens trachtten te leven naar de rede van de natuur.  
Tegelijk kan deze rechte rede ook geïdentificeerd worden met de wet zoals deze was neergelegd in de Pentateuch. Deze eerste vijf boeken van Mozes worden door Philo dan ook gezien als de voortreffelijkste van alle Griekse en niet-Griekse wetten. Deze wetten zijn de beste en zijn werkelijk goddelijk. Zij laten niets onvermeld wat nodig is. De onveranderlijkheid die haar eigen is, bevestigt dan ook het verheven en goddelijke karakter van deze wetten. Echter de helft van de mensheid was van deze wet verstoken, namelijk de niet-Grieken –Philo rekent de omvang van het Joodse volk ruim. Om de Grieken ter wille te zijn werd het initiatief genomen om deze Hebreeuwse wetten te vertalen in het Grieks. Een voorstelling van zaken die het initiatief geheel aan Joodse zijde legt, terwijl het de Egyptische koning Ptolemaeus II was die de hogepriester Eleazer 72 vertalers naar Alexandrië laat sturen.

De Zijnde of Ik ben
Niet alleen de beschrijving van de persoon en het werk van Mozes, maar ook het godsbeeld dat Philo in De vita Moysis geeft, heeft duidelijk Griekse trekken. Zo noemt Philo God ‘de Zijnde’ of ‘het Zijnde’. In de platoonse filosofie werd hiermee de wereld van de eeuwige Vormen aangeduid. Philo adstrueert deze benaming met Exodus 3:14, waar God zich in de brandende braamstuik bekend maakt aan Mozes. Philo schrijft hierover: „God zei: ‘Zeg hun eerst dat ik de zijnde ben, om het verschil te leren tussen zijn en niet-zijn. En om bovendien te leren dat ik op geen enkele wijze met een juiste naam genoemd kan worden.” (I.74.) God gaat aldus Philo elke menselijke naam te boven en kan dus met geen naam genoemd worden. Enerzijds is dit waar. De naam van God is onuitspreekbaar. Anderzijds heeft God Zijn naam bekendgemaakt in het tetragrammaton oftewel de vierletterige Godsnaam, zoals in Exodus is opgetekend.
De gedachte van God als de Zijnde zet Philo door, ook wanneer hij spreekt over de scheppingsdaad van God als het tot aanzijn roepen van het niet-zijnde door de Zijnde (vgl. II.99.) Aan deze Zijnde heeft de platoonse filosoof-koning, zoals Mozes door Philo wordt genoemd, kennis opgedaan. „Mozes ging naar de ongeziene, onzichtbare, onlichamelijke en archetypische essentie van dat wat is en hij nam waar wat voor een sterveling niet waar te nemen is” (I.157.), zo schrijft Philo over de ontmoeting tussen God en Mozes (Exodus 20:21). De Vita Moysis mag kenmerkend genoemd worden voor het Griekse denken over God, zoals dit in de loop der theologiegeschiedenis steeds meer aan invloed won. –Al is er heden ten dage sprake van een kentering en wint het Joodse denken terrein.– Dit geschrift van Philo van Alexandrië is exemplarisch voor de wijze waarop de platoonse en stoïsche wijsbegeerte voet aan de grond kregen binnen de christelijke theologie.

Philo van Alexandrië, Het leven van Mozes [De vita Moysis] Ingeleid, vertaald en toegelicht door Albert-Kees Geljon. Uitgeverij Damon: Budel (2014). 187 blz. € 26,90. 


zaterdag 10 januari 2015

J.D.Th. Wassenaar, Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie.

„Ze wonen in hun eigen land, maar als vreemdelingen. Ze delen in alles mee als burgers, maar hebben als vreemdelingen alles te lijden. Elk land is hun vaderland en elk land is hun vreemd.” (57) Deze woorden uit De brief aan Diognetus geven aan hoe de eerste christenen zich in de wereld bevonden. De brief is een anonieme apologie van een christen aan het adres van een heiden, die met de vraag worstelde, waarom christenen zo anders in de wereld stonden.

Al moet De brief aan Diognetus waarschijnlijk gedateerd worden in de tweede eeuw na Christus, aan kracht heeft dit epistel nauwelijks ingeboet. Een hedendaags theoloog als A. van de Beek (1946) laat zich in zijn publicaties over de kerk en het vreemdelingschap –dat een christen eigen zou moeten zijn, graag voorstaan op deze woorden. Samen met dr. O. Noordmans (1871-1956) is Van de Beek van groot belang geweest voor het denken van dr. J.D.Th. Wassenaar over vreemdelingschap. Gegrepen door de thematiek schreef Wassenaar een boeiende studie. Het is een breedvoerig werk geworden. Prachtig uitgegeven door Uitgeverij Boekencentrum en voor een redelijke prijs aan te schaffen. Wel moet opgemerkt worden dat deze breedte soms afdoet aan de diepte. Het moet gezegd worden dat Wassenaar een zeer helder overzicht heeft gegeven hoe er in de theologiegeschiedenis is nagedacht over het vreemdelingschap van een christen. Beginnend bij het Nieuwe Testament, vervolgt de auteur zijn weg via vroege kerk, Reformatie en zelfs Nadere Reformatie en piëtisme tot en met de huidige stand van theologie. Helaas mist het werk het ad fontes karakter dat een studie als deze zo boeiend zou kunnen maken. Er wordt bijna nooit uit oorspronkelijke werken van kerkvaders, reformatoren en andere theologen geciteerd. Voortdurend worden er citaten gegeven uit de vele secundaire literatuur die Wassenaar tot zich heeft genomen.

Exegese
Zoals gezegd wordt begonnen met een beschrijving en duiding van het begrip vreemdelingschap in het Nieuwe Testament. Terzijde: opmerkelijk dat de auteur niet schrijft over vreemdelingschap in het Oude Testamant, dat had wellicht andere inzichten opgeleverd. Helder wordt uiteengezet dat vreemdelingschap heel verschillend benaderd kan worden. Zo is er de theologische benadering van Reinhard Feldmeier die stelt dat een christen niet zozeer uit sektarische afkeer van de wereld het predicaat vreemdeling verkrijgt, maar dat het vreemdelingschap van de christen veeleer de keerzijde van Gods verkiezing is. Zij zijn ‘elektoi’ ofwel uitverkorenen. John H. Elliot onderstreept veelmeer de sociale connotatie van de termen die in het Nieuwe Testament gebruikt worden voor de begrippen vreemdeling en vreemdelingschap. Elliot benadrukt dat de vreemdelingen (parepidèmoi) in de diaspora verkeren. Dit kan een vrijwillig gekozen positie zijn, maar kan ook samenhangen met oorlog, ballingschap of andere vormen van dwang. Het feit dat de christenen in diaspora verkeren, dwingt hen na te denken over hun eigen identiteit. Assimileren zij of houden ze vast aan hun eigen geloofscultuur? De filosofische insteek van Torrey Seland sluit aan bij Philo van Alexandrië. Een tekst als 1 Petrus 2:11, die overigens voor al de genoemde exegeten een belangrijk uitgangspunt is in hun denken over vreemdelingschap, wordt door Seland geheel geïnterpreteerd vanuit het hellenistische denken dat Philo eigen was. Het gaat in deze tekst over de ziel (psuchè) die als vreemdeling verblijft in haar tijdelijke verblijfplaats: het lichaam.

Wassenaar weet zich duidelijk aangesproken door Feldmeier en stelt dat vreemdelingschap gezien moet worden als een theologische categorie. „De vreemdelingschap van de gelovige wordt door de relatie tot God (en zijn volk) bepaald” (52), aldus Wassenaar. De aanvechting en de bedreiging waarmee de christen te maken krijgt, moet dan ook gezien worden vanuit deze theologische categorie. Deze pastorale notie laat Wassenaar niet onvermeld. Een ander aspect van de theologische categorie ‘vreemdelingschap’ is de eschatologische gerichtheid van de gelovige. Juist in moeilijke omstandigheden mag de christen zich getroost weten door de gedachte dat er een hemelse erfenis wacht. Met name A. van de Beek heeft hier grote nadruk op gelegd. Het gaat om christelijke toekomstverwachting, zoals de ondertitel van zijn Hier beneden is het niet aangeeft. In dit werk worden verschillende modellen van christelijke toekomstverwachting besproken. Zelf zoekt Van de Beek aansluiting bij de ‘theologie van het oordeel’. Er moet in zijn optiek aandacht besteed worden aan „de radicale, eschatologische ‘crisis’ (in de letterlijke betekenis van ‘oordeel’) in geschiedenis en tijd.” (288) God doet recht naar de titel van een  van Van de Beeks boeken uit de serie Spreken over God. Christus is gekomen om gerechtigheid te brengen. Het oordeel is voltrokken in en aan Gods eigen Zoon. Het lijden van de rechtvaardigen werd door de Gekruisigde tot Zijn lijden gemaakt. Christus identificeerde zich zo met de slachtoffers en nam de schuld van de daders, van de wereld op Zich. Het geloof in deze gekruisigde Christus plaatst de mens in een andere gemeenschap. De mens wordt een gelovige die zijn identiteit heeft in Christus. In dezen spreekt Van de Beek zelfs over een analogia entis (wezenseenheid) tussen Christus en de gelovige.

Christus, de Geest en de Kerk
Heel terecht wordt door Wassenaar de vraag gesteld of de christologische concentratie bij Van de Beek hem niet verhindert om positief te spreken over Gods daden in de geschiedenis. Is de tijd tot aan de voleinding inderdaad alleen maar te kenmerken met het woord ‘maranatha’? Zelf is Van de Beek duidelijk; de pneumatologie mag niet te breed uitwaaieren en moet strikt verbonden zijn aan de christologie en de ecclesiologie. Op dit punt maakt Wassenaar duidelijk dat hij niet de maatschappelijke passiviteit voorstaat die door Van de Beek bepleit wordt. Wassenaar sluit zich echter ook niet aan bij die theologen die de Geest breed uit laten waaieren, maar zoekt aansluiting bij de in 2013 overleden Leidse ethicus G.G. de Kruijf. Tegenover de apostolaatstheologie, die grotendeels ten grondslag lag aan de Hervormde kerkorde van 1951, pleitte De Kruijf voor de structurele betekenis van díe nieuwtestamentische teksten waarin het interne leven van de gemeente met het oog op Gods toekomst centraal staat. Dit interne leven staat niet zozeer centraal omdat het exemplarische zou zijn voor de wereld, maar veeleer als tegenpool van de wereld. „De maatschappelijk participatie moet dus zeker niet in het middelpunt staan. ‘Wat voor anderen centraal is, is voor christenen perifeer; daarom worden zij “vreemdelingen” genoemd (Hebr. 11:13 en bijv. 1 Petr. 1:1 en 2:11)’” (255), aldus Wassenaar terwijl hij De Kruijf citeert.

De kerk als contrastgemeenschap is een gedachte die in hedendaagse ecclesiologische ontwerpen weer terugkeert. Onder andere in het denken van Stanley Hauerwas (1940) over christenen als ‘resident aliens’. De kerk wordt door Hauerwas gezien als een eschatologische kolonie. De kerk vormt in zijn denken niet zozeer een tegencultuur, eerder wordt de kerk door hem gezien als een alternatieve cultuur, een contrastmaatschappij. Hierbij gaat hij uit van de minderheidspositie die de huidige christenheid eigen is, zonder te willen vervallen in sektarisme. De kerk wordt door Hauerwas gezien als ‘een alternatieve morele gemeenschap’. „Ze is een hermeneutische gemeenschap die tot taak heeft de Bijbel uit te leggen met het oog op concrete situaties” (302), zo verduidelijkt Wassenaar het standpunt van Hauerwas.

De (uiterste) polen waartussen het denken over vreemdelingschap zich heeft bevonden en vindt, zijn enerzijds ‘de doperse vervreemding’ en anderzijds ‘het cultuurchristendom’. In de geschiedenis is er veelal sprake van een pendelbeweging, al lijkt de wijzer door te slaan naar de vervreemding. Het theocratische ideaal van een theoloog als A.A. van Ruler (1908-1970) lijkt geheel los te zijn gelaten. Zelf is Wassenaar daar heel duidelijk over: „Ik ben tot de overtuiging gekomen dat theocratische idealen niet met vreemdelingschap te verenigingen zijn.” (358) Het denken over vreemdelingschap, Christus, de Geest en de kerk, blijft een spanningsvol gebeuren. Door Noordmans treffend verwoord in zijn opmerking dat „De kerk en het evangelie nooit geheel in hun tijd passen. Te vroeg voor de hemel en te laat voor de aarde […]” (265)

J.D.Th. Wassenaar, Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie. Uitgeverij Boekencentrum: Zoetermeer (2014). 366 blz. € 22,50.

woensdag 31 december 2014

De Bijbel in Gewone Taal

Aan het einde van het jaar 2014 is Nederland weer een bijbelvertaling rijker. Het Nederlands Bijbelgenootschap lanceerde, na zeven jaar werk, De Bijbel in Gewone Taal (BGT). Het doel: de Bijbel begrijpelijk maken voor zoveel mogelijk mensen. In deze recensie zal gekeken worden of men daar in geslaagd is. 

Lay-out en opzet 
De Bijbel in Gewone Taal, gepubliceerd door Royal Jongbloed uit Heerenveen, valt meteen op door haar kleurige covers en dito leeslinten. Naast de doorgaans sobere kaften van andere Bijbels wil deze vertaling duidelijk anders zijn. Naast een dito opvallende mediacampagne werd de BGT in oktober 2014 aan het publiek gepresenteerd. Deze vertaling is als Standaardbijbel voor €28,50 te koop en als Huisbijbel voor €39,50. Voor deze prijs krijg je dan een kartonnen kaft en de Bijbel is (nog) niet met een leren kaft te bestellen. 

Ook inhoudelijk wil deze Bijbel vooral ‘gewoon’ zijn. Dit komt onder andere tot uiting door de basale uitvoering van het boekwerk. Zo zijn er geen inleidingen op de Bijbelboeken, geen illustraties, geen kaarten achterin, geen voetnoten met (vertaal)toelichtingen, geen tekstverwijzingen in de tekst zelf en is de BGT is niet verkrijgbaar met psalmen, gezangen en belijdenisgeschriften. Hoewel het NBG voor de BGT wel een rol in de kerk ziet weggelegd zal dit, door bovenstaande keuzes, dan wel een beperkte rol worden. Dit temeer omdat er voor gekozen is de deuterocanonieke boeken niet te vertalen en daarom kan de Rooms-katholieke lezer minder goed uit de voeten met deze vertaling. 

Hoewel de BGT dus vrij basaal van opzet is, wil dit niet zeggen dat het de niet geoefende lezer in het diepe gooit. Een sterk punt van de BGT is dat ze een zogenaamde Bladzijde met uitleg heeft toegevoegd. Hierop wordt gevisualiseerd hoe je de hoofd- en tussenkopjes kunt gebruiken en hoe er verwezen wordt naar andere bijbelgedeelten in de tekst zelf. Tevens is er een beknopte Leeswijzer toegevoegd met daarin de, volgens het NBG, meest bekende verhalen en de vindplaatsen van de joodse en christelijke feesten in de Bijbel. Ook worden er vindplaatsen van bepaalde thema’s, zoals angst, hoop, liefde, gegeven. Een kritische noot van onze kant is dat de lezer - die onbekend is met de Bijbel – gebaad is bij een meer uitgebreide leeswijzer. Dit alles wordt echter weer goed gemaakt door de Uitleg van bijbelse woorden, een kleine katern die op een fraaie wijze in de kaft is opgenomen aan de zowel de voor- als de achterkant van de Bijbel. 

Naast de leeswijzer is er een gedeelte over de wijze van vertalen opgenomen en over de medewerkers. Hoewel beide onderdelen niet onmisbaar zouden zijn, is het voor de meer ingewijde lezer interessant om de verantwoording van de vertalers te lezen. Opvallend is de grote mate van transparantie die hier wordt gegeven. Men komt er eerlijk voor uit dat het niet eenvoudig is om de Bijbel te vertalen. En dat de eigenheid van de Hebreeuwse en Griekse taal in veel gevallen niet terug is te vinden, omdat het vertalen in de gewone taal voorrang heeft gekregen. Tevens geeft men aan dat de vertalers een stap verder zijn gegaan. In de BGT is niet alleen een moderne weergave van de bronteksten gegeven, maar ook is er impliciete veronderstelde informatie (lees: voorkennis) in de vertaling toegevoegd. 

De vertalers zeggen hierover het volgende: “Een andere kwestie is dat in de brontekst allerlei informatie vaak onder de oppervlakte aanwezig is. Die informatie blijft impliciet, het wordt niet met zoveel woorden gezegd. Het gaat dan vaak om zaken die vanzelf spraken, en die bij de lezers van toen bekend waren. Het past bij de manier van vertalen van de Bijbel in Gewone Taal om zulke informatie expliciet in de tekst te benoemen als dat voor de duidelijkheid van belang is.” (p. 1994)

De vertaling 
Hoewel de transparantie van de vertalers waardering verdient, is hun keuze op zijn minst opmerkelijk te noemen. Met andere woorden staat hierboven eigenlijk dat de BGT meer is dan een vertaling en dat men opzettelijk extra informatie heeft toegevoegd aan de bronteksten. Hoewel een vertaling altijd een interpretatie is, kan de vraag gesteld worden of deze Bijbel nog wel een vertaling genoemd kan worden. Nu lijkt het vooral een Interpretatie in Gewone Taal te zijn geworden. 

Een duidelijk voorbeeld hiervan is te vinden in Jona 4:11. In de Nieuwe Bijbelvertaling (2004) staat hier het volgende: “Zou ik dan geen verdriet hebben om Nineve, die grote stad, waar meer dan honderdtwintigduizend mensen wonen die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen, en dan nog al die dieren?” 

Deze retorische vraag, die zowel Jona als de lezers aan het denken wil zetten vormt het einde van het bijbelboek Jona. 

De BGT (2014) vertaalt dit als volgt: “Begrijp je dan niet dat ik wilde dat de mensen in Nineve zouden blijven leven? In die stad wonen meer dan 120.000 mensen. Ze weten niet wat goed is en wat slecht is. En in Nineve zijn ook nog heel veel dieren. Ik wilde niet dat al die mensen en dieren zouden sterven.” 

In deze vertaalkeuze wordt de kracht van de brontekst weggenomen en wordt er al een mogelijke interpretatie gegeven doordat er als het ware aan Jona (en ons) wordt uitgelegd waarom God de stad Nineve heeft gespaard. 

Tevens is opvallend dat de BGT de Verbondsnaam consequent als Heer en niet als HEER vertaalt. Hoewel deze verschillende schrijfwijzen voor niet geoefende lezers misschien verwarring zou kunnen opleveren, gaat hier toch een belangrijk theologisch gegeven verloren. Dat geldt ook voor het begrip ‘zonde’. Opmerkelijk genoeg gebruikt de BGT dit wel in de tussenkopjes en niet in de Bijbeltekst zelf(!) Zonde is in onze tijd geen theologisch geladen woord meer en het is opmerkelijk dat de vertalers, ondanks hun uitgangspunt om consequent de gewone taal te hanteren, er wel voor kiezen om dit woord in de tussenkopjes te gebruiken. Dit roept eerder verwarring op dan dat het duidelijkheid schept. 

Desondanks is de BGT een knap staaltje werk. De korte zinnen en extra tussenkopjes maken de tekst duidelijk, overzichtelijk en krachtig! Deze vertaling is als vergelijkingsmateriaal en/of als eerste kennismaking met de Bijbel zeker een aanwinst te noemen. Toch hadden we liever gezien dat het NBG voor een andere titel had gekozen. De Bijbel in Gewone Taal klinkt vrij pretentieus en heeft de kans een waardeoordeel op andere bijbelvertalingen te plakken. Bovendien is de kracht van deze vertaling tevens haar zwakte. Want wie bepaalt wat normale taal is en welke houdbaarheidsdatum plakken we hierop? 

Samenvattend kunnen we stellen dat de vertalers in hun opzet geslaagd zijn. Het was de wens van de vertalers om een krachtig en hedendaagse vertaling van de Bijbel te geven. Dat is hen zeker gelukt! Toch blijft de vraag of er theologisch gezien niet teveel concessies gedaan zijn. Bovendien lijkt de BGT meer op een parafrase, zoals Het Boek dat bijvoorbeeld ook is, dan op een vertaling. Voor wie de bovenstaande kanttekeningen geen probleem zijn, is de BGT echter een welkome aanvulling in de boekenkast! 

De Bijbel in Gewone Taal, Uitgeverij Royal Jongbloed: Heerenveen (2014). 2.000 blz. €28,50. 

Aan de Bijbel wordt ook een voucher toegevoegd met daarop een code waarmee 60 dagen onbeperkt toegang wordt verschaft tot de website www.debijbel.nl. Deze website bevat omvangrijke informatie over de Bijbel en is zeer geschikt als additioneel instrument om Gods Woord te bestuderen.