woensdag 12 juni 2013

Johannes Calvijn, De eeuwige voorbeschikking Gods

De naam van Calvijn zal wel voor altijd verbonden blijven met de leer van de verkiezing. Het verwijt dat in zijn dagen gemaakt werd galmt nog altijd na. Zijn leer van dubbele predestinatie maakt God tot de bewerker van het kwaad en de mens tot een willoos slachtoffer van Goddelijke willekeur. Het misverstand bestaat nog steeds dat Calvijn de uitvinder zou zijn van deze leer. Niets is minder waar. De Reformator staat in een lange traditie die begint in de Vroege Kerk en vertelt derhalve niets nieuws. In de Reformatie kwam deze leer weer in de belangstelling te staan. Het vormde het fundament voor die andere Reformatorische ontdekking, de leer van vrije genade. Om deze reden stelt ook Calvijn deze leer in zijn Institutie aan de orde. Juist hier werd hij echter hard op aangevallen. 

Strijd om de leer van de verkiezing
Zijn belangrijkste tegenstrever is Jérôme Bolsec. Op 16 oktober 1551, onderbreekt deze plotseling een congegration (een bijeenkomst van alle predikanten uit Geneve) en begint de verkiezingsleer van Calvijn aan te vallen. Calvijn, die niet aanwezig is, wordt opgeroepen en dient hem van repliek. Bolsec wordt eerst gearresteerd en later uit de stad verbannen. In reactie op zijn aantijgingen wordt in de congregation van 18 december 1551, door Calvijn zijn leer van de verkiezing uiteengezet en verdedigd. De hier uitgesproken tekst diende als de Consensus Genevensis (de Consensus van Genève) en werd in 1562 uitgegeven. In 1552 werd De Aeterna Dei Praedestinatione (De eeuwige voorbeschikking Gods) uitgegeven. Opnieuw verdedigt Calvijn hierin zijn zienswijze, ditmaal met een meer polemische toonzetting. Ook in de verschillende edities van de Institutie bleven de hoofdstukken over de verkiezing uitdijen. Steeds meer wordt Calvijn gedwongen zich uit te spreken over het mysterie van de verkiezing. Onbedoeld werd Calvijn zo de man van de verkiezingsleer en blijft zijn naam voor altijd hiermee verbonden. Wie de vraag stelt naar de verkiezing kan dan ook niet om Calvijn heen.

Aanvulling
De doorgaande belangstelling voor de vraag naar de verkiezing zal ongetwijfeld de reden geweest zijn voor uitgeverij Boom om De eeuwige voorbeschikking Gods uit te geven. In de meeste gevallen kennen we de leer van de verkiezing van Calvijn alleen uit de Institutie. In vier hoofdstukken spreekt hij daar over de verkiezing. In deze nieuwe uitgave wordt Calvijn echter opnieuw aan het woord gelaten. De uitgave zelf is, zoals we van Boom gewend zijn, prachtig uitgegeven. In harde kaft, met een mooie bladspiegel en een leeslint. Na een historische inleiding door dr. W. Balke, komt Calvijn zelf in drie, of eigenlijk vier, bijdragen aan het woord. Allereerst vinden we een Nederlandse vertaling van de bovengenoemde Consensus van Genève. Gevolgd door 'de eeuwige voorbeschikking Gods' uit 1552. Dit traktaat is nu voor het eerst in het Nederlands vertaald vormt de hoofdmoot van het boek. Tenslotte zijn er ook nog twee preken opgenomen over 2 Tim. 1: 8-10, beiden gehouden op 5 mei 1555. De vertaling is gebaseerd op de kritische uitgave en de originele paginanummering is in de kantlijn opgenomen. Ook vinden we een tekstregister. De waarde van deze uitgave ligt er vooral in dat ze een aanvulling is op wat we van Calvijn kennen in de Institutie.

Verkiezing als houvast
Wie het leest moet echter niet verwachten een andere Calvijn aan te treffen dan in de Institutie. Ook hier komen we, de leer van de dubbele predestinatie tegen, waarbij hij neigt naar een gelijkstelling van verkiezing en verwerping. Aldus dr. W. Balke in de inleiding, is Calvijn hierbij 'wellicht' een theologische grens overgegaan. Gedwongen door de polemiek heeft hij zich 'wellicht' meer ingedrongen in het mysterie van de verkiezing dan gewenst. Direct wijst Balke erop dat verkiezing voor Calvijn echter nooit een kille rekensom is, maar vooral teken van Gods trouw. Hij is de eerste die de verkiezing niet vanuit de Godsleer, maar vanuit de christologie ontvouwt. Centraal in het denken van Calvijn staat de verwondering en dankbaarheid dat God, ondanks de zonde, de mens redt en zalig maakt. Juist hier kan de nieuwe uitgave als een belangrijke aanvulling dienen. In de consensus van Genève, daterend uit 1551, zien we hoe het mysterie nog veel meer een mysterie wordt gelaten. Hoe het draait om de trouw van God en de fundering van de leer van vrije genade. Vergeleken met de Institutie is het een kort en krachtig betoog. Ook de twee preken die opgenomen zijn vormen een nuttige aanvulling. In de beide preken zien de pastorale spits en praktische inbedding van de verkiezingsleer van Calvijn. Hier wordt de theorie van de verkiezing geplaatst in de praktijk van een vluchtelingengemeente. Het leert dat het in de verkiezingsleer niet gaat om nodeloos speculeren of indringen in Gods mysteries. Het gaat om de waarborging van Gods vrije genade. Het gaat om geloofszekerheid te midden van veel aanvechting. Waar het hele bestaan op losse schroeven komt te staan, daar is de verkiezende God het laatste houvast.

Tenslotte
Over de verkiezing zal voorlopig nog niet het laatste woord gezegd zijn. Ook over de vraag naar Calvijn en de verkiezing zal nog vaak worden gesproken. Wie zich een mening hierover wil vormen kan niet om deze uitgave heen. Calvijns werken over de verkiezing verdienen het om niet zomaar aan de kant te worden gelegd. De vragen die hij stelt kunnen niet genegeerd worden. De argumenten niet zomaar terzijde worden gelegd. Wie zich enigszins in Calvijn verdiept zal al snel zien dat het verwijt van Goddelijke willekeur in ieder geval onterecht is. In lijn met de kerk der eeuwen is het hem te doen om de trouw van God en het heil van de mens. Calvijn was ervan overtuigd: 'als men de uitverkiezing door God tenietdoet, dan kan het evangelie niet worden gepredikt.'

Johannes Calvijn, De eeuwige voorbeschikking Gods, Uitgeverij Boom: Amsterdam 2009. 222 blz. € 38,00

woensdag 29 mei 2013

Thomas a Kempis, Het leven van Jezus Christus. Gebeden en overdenkingen.


In 1906 hield de ethische hoogleraar Isaäc van Dijk (1847-1922) een lezing over Thomas a Kempis’ De Imitatione. Hij stelde zich ten doel om een aantal vragen te beantwoorden, waaronder de volgende twee: Waarin ligt de aantrekkingskracht en waar moet voor ons de grens liggen van de aantrekkingskracht van Thomas’ ‘gulden boeksken’? Deze twee vragen kunnen ook gesteld worden bij het recent heruitgegeven werk van A Kempis; Het leven van Jezus Christus.

Deze uitgave, die werd verzorgd door Jacques Koekkoek, is niet de eerste Nederlandse vertaling van Thomas’ Orationes. Dat maakt de uitgave echter niet overbodig. Deze nieuwe, frisse vertaling in een mooie band is een aanwinst voor een ieder die zich interesseert in (middeleeuwse) spiritualiteit. Het werk wordt voorafgegaan door een inleiding waarin A Kempis in zijn historische en godsdienstige context wordt geplaatst en waarin wordt ingegaan op auteurschap, stijlkenmerken en inhoud. Nu is Thomas a Kempis geen onbekende voor wie zich enigszins serieus bezighoudt met kerkgeschiedenis. Zijn werk Over de navolging van Christus wordt wereldwijd gelezen en is voor velen een inspiratiebron. A Kempis wordt wel gezien als de belangrijkste auteur van de Moderne Devotie, een religieuze vernieuwingsbeweging die zich in de veertiende en vijftiende eeuw manifesteerde in de IJsselstreek.

Geert Grote
Als grondlegger van de Moderne Devotie wordt vaak Geert Grote (1340-1384) aangewezen. De inleider geeft een aantal steekhoudende verklaringen voor de opkomst van deze hervormingsbeweging onder zijn leiding. Allereerst wijst hij op de wantoestanden binnen de katholieke kerk. In de kerkelijke hiërarchie was van alles mis. Van priesters die de hand lichtten met het celibaat tot paus en tegenpausen die elkaar bestreden om de macht. Tevens noemt Koekkoek de afstand tussen de theologie, zoals die werd onderwezen aan de universiteiten, en het geloofsleven zoals dat in het alledaagse leven werd beoefend. De moderne devotie daarentegen streefde naar de persoonlijke beleving van het geloof. Jacques Koekkoek merkt daarover op: „De Moderne Devotie wordt dan ook wel omschreven met de term vernieuwde innigheid of vernieuwende innerlijkheid.” (6) Deze ‘vernieuwde innigheid’ of ‘vernieuwende innerlijkheid’ komt tot uitdrukking in wat Johan Huizinga eens noemde een ‘nuchtere mystiek’. 

De titel van het werk dekt de lading. In het werk wordt het gehele leven én sterven van Jezus Christus overdacht. Letterlijk zijn het gebeden. Dat blijkt ook wel uit de vorm. Telkens begint de auteur met: „Ik zegen en dank U, o…”. Het overdenken van Christus' leven gaat vervolgens als vanzelf over in bidden en aanbidden. Overigens bedreef A Kempis geen nieuw genre. In de inleiding wordt een verband gelegd tussen Thomas’ werk en de middeleeuwse passieliteratuur. Een vroomheidsbeleving die met name in de twaalfde eeuw opkwam en waarvan Bernardus van Clairvaux (1090-1152) een belangrijke exponent was.

Christus Pantokrator
Door de kruistochten, waartoe ook Bernardus opriep, leerde men het heilige land kennen en kreeg men belangstelling voor het leven van Christus. Centraal stonden de menswording, het lijden en het sterven van Christus. Van de Christus Pantokrator in de tiende eeuw, verschoof het beeld naar de lijdende Christus –de Man van smarten– in twaalfde eeuw. In A Kempis' beschrijving van Christus' geboorte en naamgeving wordt dit duidelijk: „Ik loof U, beminnelijke Jezus, om uw verheven oorsprong en uw heerlijke geboorte uit de ongerepte maagd Maria. Ik loof U om uw armoede en omdat U nederig hebt willen neerliggen in een kleine onooglijke voederbak. Wie is in staat dit naar waarde te beseffen: de allerhoogste God, zo klein geworden voor de mensen?” (30) A Kempis raakt er niet over uitgedacht; de allerhoogste God werd mens. 

„Er is muziek in de Imitatie”, zo merkte I. van Dijk ooit over de aantrekkelijkheid op. Dit kan ook worden gezegd over Het leven van Jezus Christus. Het spreken van Thomas is affectief, soms lyrisch. Dan kan hij alleen maar in superlatieven spreken: „O verrukkelijke, heilbrengende naam Jezus, die alle kwalen geneest, de geest verlicht en de harten ontvlamt; die treurnis verdrijft, woede stilt, vrede en eendracht schenkt, de liefde voedt en in ellende vreugde schenkt.” (36) In dit meditatief overdenken schuilt de actualiteit van A Kempis’ werk. Waar de grens van de aantrekkelijkheid ligt, zal voor ieder verschillen. Het denken van A Kempis over verzoening, geloof en rechtvaardiging verschilt soms wezenlijk van het reformatorische denken over deze thema’s. Het aanspreken en aanbidden van Maria zal eveneens niet iedereen kunnen waarderen. Dat neemt niet weg dat er in deze uitgave een kostelijke kleinood van middeleeuwse spiritualiteit is ontsloten. 

Thomas a Kempis, Het leven van Jezus Christus. Gebeden en overdenkingen. Inleiding en moderne bewerking door Jacques Koekkoek, Kok, Kampen 2013. 261 blz., € 19,95.

woensdag 8 mei 2013

Hendrik Koorevaar en Mart-Jan Paul, Theologie van het Oude Testament


Wat is de centrale boodschap van het Oude Testament? In de loop der tijd zijn er verschillende antwoorden gegeven op deze vraag. Ook in Theologie van het Oude Testament, verschenen onder redactie van Hendrik Koorevaar en Mart-Jan Paul, wordt deze vraag gesteld. Het blijkt dat deze vraag nog niet zo makkelijk te beantwoorden is. In het Nederlands taalveld waren we voor deze vragen tot nu toe aangewezen op de bekende theologie van het Oude Testament van prof. dr. Th. C. Vriezen. Sinds de laatste bijgewerkte editie uit 1966 heeft het onderzoek echter niet stil gestaan. Na meer dan 45 jaar is een nieuwe Nederlandstalige theologie van het Oude Testament dan ook geen overbodige luxe.

Literair theologische benadering
De titel van het boek luidt Theologie van het Oude Testament, met als ondertitel de blijvende boodschap van de Hebreeuwse Bijbel. Deze titel verraadt al direct veel van de inhoud. 'De aanduiding 'de blijvende boodschap' houdt in dat wij geloven in de blijvende actualiteit van dit deel van het Woord van God' (6). Heel bewust kiest men ervoor om de vraag te stellen naar de theologie van het Oude Testament als geheel. Dit veronderstelt een welbewust samengestelde canon met een gemeenschappelijke boodschap. Dit is ook precies wat de auteurs betogen. Na een overzicht van de geschiedenis van de ontwikkeling van de Bijbelsetheologie van het Oude Testament gaat men in deel 1 en 2 vooral in op de vraag naar een methodiek voor een theologie van het Oude Testament. Men pleit hierin voor een literair theologische benadering waarin met name de macrostructuur van de canon een belangrijke rol speelt. Aan de ene kant onderscheidt men zich hierbij van hen die het Oude Testament vooral gebruiken voor antwoorden op eigen vragen. Aan de andere kant onderscheid men zich van hen die vooral op zoek zijn naar een historische ontwikkeling van de theologie van het Oude Israël en hierbij teksten tegen over elkaar zetten, vaak ten koste van de historiciteit. Men pleit voor een open benadering waarbij de tekst serieus wordt genomen. In het Bijbelstheologisch onderzoek van na de Verlichting werd maar al te vaak de handelende God à priori uitgesloten. De auteurs laten bewust ruimte voor de handelende God. Deze benadering is wat mij betreft een verademing ten opzichte van veel andere historisch-kritische benaderingen, waarbij de boodschap zelf verloren gaat. Het Oude Testament is een tekst waarin God spreekt en dat mag meegewogen worden. Voor sommigen zal het werk hierdoor te orthodox zijn.

Ballingschap en terugkeer model
In deel twee gaat men opzoek naar de macrostructuur van het Oude Testament. Tegenover het Thoramodel, waarbij het begrip Thora leidend is voor de indeling van het Oude Testament, pleiten de auteurs voor een model waarin het thema ballingschap en terugkeer leidend is. Men volgt voor wat betreft de indeling van de canon de volgorde uit Babylonische Talmoed (Baba Bathra 14b-15) en daarmee voor een vroege afsluiting van de canon.  In tegenstelling tot de driedeling van Thora, profeten en geschriften, gaan zij uit van de driedeling Priestercanon (Genesis-Koningen), profetencanon (Jeremia-Maleachi) en Wijsheidscanon (Ruth-2 Kronieken). De auteurs stellen dat dit de meest oorspronkelijke ordening is. Op de naden van deze grote drie canonblokken zien zij het thema ballingschap en terugkeer steeds verschijnen. In enkele gevallen wijst men hierbij redactionele ingrepen van de canon samenstellers aan.  Genesis wordt hierbij gezien als het basisboek dat model heeft gestaan voor de macrocanonieke visie van ballingschap en terugkeer (118). In Genesis zijn al de thema's uit het Oude Testament dan ook terug te vinden. De thema's uit Genesis zijn dan ook leidend voor de thema's die de auteurs zelf in deel drie van het handboek uitwerken. De hier gekozen benadering is verassend en vergt voor een westerse lezer wel enige aanpassing. Er wordt flink ingegrepen in de vertrouwde orde. Of deze benadering nu meer overtuigt dan een andere blijft moeilijk te zeggen. Vaak zijn de argumenten steekhoudend, soms echter ook  minder overtuigend. Het blijft een reconstructie van een proces waar we geen getuige van geweest zijn. Binnen de gegeven theorieën lijkt het ballingschap en terugkeer model wel het meest te overtuigen en opent het mooie perspectieven.

Thema's uit het Oude Testament
Waar in deel 1 en deel 2 nog vooral inleidingvragen aan de orde kwamen en er een theoretische basis wordt gelegd, komen we in het derde deel bij de thematische behandeling . We zijn dan op 1/3 van het boek, hetgeen laat zien hoeveel aandacht men besteed aan deze voorvragen. In het derde deel komt echter (eindelijk) de inhoud zelf aan de orde. Vriezen koos hier voor het overkoepelende thema 'de gemeenschap van God en mens.' Koorevaar en Paul kiezen voor zes thema's voortkomend uit een literaire analyse van Genesis. Binnen elk thema wordt telkens de 'rondgang' gemaakt door de canon. Elk van de drie canonblokken krijgt hierbij een eigen paragraaf. In de laatste paragraaf komen de lijnen samen. Met deze benadering probeert men het opleggen van een theologisch raster te voorkomen en de thema's vooral vanuit het eigene van het Oude Testament te benaderen. Opvallend is hierbij de ruimte voor het thema 'de schepping'. Bij Vriezen kreeg dit thema nauwelijks aandacht. Vaak worden de teksten uit Genesis 1 en 2 na de ballingschap gedateerd, waardoor ze nauwelijks relevant zijn. Hier wordt het thema schepping echter als eerste besproken en krijgt het ruime aandacht. Men gaat hierbij uit van de historische betrouwbaarheid van Genesis 1 en 2. Dit is een groot winstpunt en laat direct de relevantie zien van een literair theologische benadering. De tekst zelf wordt hier ten volle serieus genomen. Het laatste thema dat besproken wordt is het bezit van de aarde en land Kanaän. Dit geeft ten slotte opening naar het laatste deel van het boek waarin de beweging van het Oude Testament naar het Nieuwe Testament wordt gemaakt. Men schetst hier hoe de lijnen uit het Oude Testament in het Nieuwe samenkomen.

Tenslotte
Theologie van het Oude Testament kan met recht een grote aanwinst genoemd worden. Het brengt een soms te snel vergeten deel van Gods openbaring opnieuw onder de aandacht. Het laat zien dat het Oude Testament het waard is om nauwkeurig bestuurd te worden. Het vraagt aandacht voor de eigenheid van het Oude Testament en opent de ogen voor de structuur van het Oude Testament als geheel. De orthodoxe en belijdende insteek zal voor sommigen een struikelblok zijn, maar maakt het voor gemeente en kerk juist relevant. Koorevaar en Paul maken ons bewust dat het Oude Testament meer aandacht verdiend dan het soms gegeven wordt. Dit boek biedt een goed startpunt om het Oude Testament op waarde te schatten.

Hendrik Koorevaar en Mart-Jan Paul, Theologie van het Oude Testament, de blijvende boodschap van de Hebreeuwse Bijbel, Zoetermeer, 438 blz., € 39,50.