zaterdag 22 oktober 2016

J.H. Gunning jr. Verzameld Werk deel 3 (1856-1903) [Bezorgd door dr. L. Mietus]

„Dichters en denkers twisten er over, of het leven een werkelijkheid dan wel of het een droom is. Ons is het beide”, zo schreef J.H. Gunning jr. (1829-1905) in zijn Christus de Gekruisigde voor en in ons (VW I, p. 266). Het vat goed samen wat het derde deel van zijn verzameld werk omvat. Gunning is in gesprek met denkers en dichters. Tussen werkelijkheid en dromen.

Het getuigt van redactionele wijsheid om in dit derde deel een selectie te bieden van de literair-wijsgerige opstellen die Gunning gedurende de periode 1856-1903 schreef. Het geheel biedt een verwerking van zijn denken zoals hij dat gedurende zijn gehele werkzame leven heeft ontvouwen. Daarin is sprake van een zekere ontwikkeling. Ging hij in zijn artikel ‘Het evangelie en de literatuur’ uit van een dualisme tussen christelijk geloof en wetenschap, wat hem op een vriendschappelijke, maar evenwel kritische reactie van zijn leermeester D. Chantepie de la Saussaye (1818-1874) kwam te staan, in zijn latere werk streeft hij veeleer naar een ethische verwerking van de denkers en dichters die hem levenslang hebben geboeid. Het dualisme tussen wetenschap en geloof liet Gunning los. Vast hield hij aan de gedachte dat de wetenschap, de kunst en de literatuur een bewijs zijn voor de adel van de menselijke bestemming. Daarmee moet geworsteld worden, tot de dageraad opgaat. Het christelijk geloof kan niet om deze worsteling heen: „Zij is geroepen in de naam van haar Heer er een woord van ridderlijke hoogachting mee te wisselen, of, zo nodig met open vizier er een lans mee te breken.” (VW III, p. 37) 

I.

Onder de denkers nemen Plato, Spinoza en Arthur Schopenhauer de voornaamste plaats in. Schopenhauer wordt door Gunning getypeerd als ‘ethisch’ en wel omdat hij niet het verstand als kenbron der waarheid vooropstelt, gelijk het intellectualisme placht te doen, maar naar de ethische opvatting het leven. Niet het verstand, maar de wil is voor Schopenhauer de grondkracht voor alle dingen. Zij bepaalt het menselijk wezen. Gunning kan niet anders dan beamen dat deze gedachte ‘in de hoogste mate de opmerkzaamheid moet boeien van hen die, zoals de steller van deze regels, met hart en ziel de ethische opvatting der waarheid toegedaan zijn.’ (VW III, p. 55) Vraag is hoe de denker met de gelegde grondslag om zal gaan. Gunning: „Zal hij haar goed ontwikkelen? Zal hij op de gelegde grondslag een gebouw van waarheid optrekken?” (idem.) Tot op zekere hoogte. Samen trekken Schopenhauer en Gunning een eind op. Ze stemmen in met de gedachte dat de wil, de blinde dadendrang, de wil om te leven tot ‘deze werkelijke, ellendige toestand der wereld’ heeft geleid. De werkelijkheid om hen heen is daarvan het levende bewijs. Over de verlossing spreken zij beiden in termen van zelfverloochening. In het hoe van deze zelfverloochening stemmen zij echter niet overeen. Schopenhauer predikt, aldus Gunning, een boeddhistisch pessimisme. Voor Gunning is de verlossing niet gelegen in het menselijk offer, maar in het offer van Christus, dat leidt tot zelfverloochening.

Tot oplossing, laat staan tot verlossing, van het dualisme tussen ideaal en werkelijkheid komt het ook niet bij Plato. Wat Gunning in hem waardeerde, was dat hij geen naturalist was. Bij Plato wordt immers een duidelijk onderscheid gemaakt tussen geest en natuur. Plato is echter in dit dualisme gevangen. Voor Gunning is het eveneens duidelijk dat er sprake is van strakke scheiding tussen geest en natuur. In zijn bespreking van Schopenhauer werd de ellendige toestand van de wereld al onder woorden gebracht. Deze geldt echter voor het midden, niet voor het begin en ook niet voor het einde, aldus Gunning. Onder begin verstaat Gunning de scheppingsorde en de wil van God. Onder het einde het doel van alles, de vervulling van Gods raad. Juist het ontbreken van de kennis van de Schepper en het ontbreken van de kennis van de zelfstandige mens, de kennis van de heiligheid en de kennis van de zonde, leidt tot een onoverbrugbare kloof tussen verstand en hart. Tussen ideaal en werkelijkheid. Toch weet Gunning Plato zeer hoog te waarderen en noemt hem zelfs een profeet. Lyrisch spreekt hij: „Plato’s ideeënleer is ons de schemering van een hogere waarheid, ja van de heerlijkste aller waarheden […]” (VW III, p. 193). Met name in zijn spreken over de ideale staat sluimert een diep verlangen naar het hogere. Al was dat iets hogers –het Koninkrijk Gods– dan Plato zelf vermocht te geven. Alleen in de Godmens Jezus Christus zou immers dat Koninkrijk aanbreken. In Hem zouden ideaal en werkelijkheid tot een ware eenheid worden. Zou de eeuwige raad Gods, de Idee, vlees worden en deel krijgen aan deze werkelijkheid en deze werkelijkheid aan de Idee. De Geest van Christus brengt de geest tot de waarheid Gods. Gunning: „Wij voelen ons naar Gods beeld geschapen, al het wezenlijke in onze geest heeft zijn volmaakte voorbeeld, zijn hoogste type, in God zelf – dat is: in de levende God rusten de ideeën, die al wat bestaat, leven en waarheid geven.” (VW III, p. 194)

II.

De idee zou kunnen duiden op een onpersoonlijke God. Gunning weerspreekt deze gedachte krachtig. Niet de waarheid is God, maar God is de waarheid. Zoals Christus van zichzelf zegt; ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven.’ Gunning hecht dan ook zeer veel belang aan het begrip persoonlijkheid. In zijn hele denken en theologiseren neemt dit begrip een voorname plaats in, maar met name in zijn spreken over de wijsgeer Spinoza is de idee persoonlijkheid van cruciaal belang. Spinoza heeft Gunning vanaf zijn studententijd beziggehouden. Zelfs geïntrigeerd en beheerst, zodat hij toe moet geven dat er een tijd is geweest dat Spinoza voor hem belangrijker was dan Jezus van Nazareth. Gunning schreef veel over Spinoza, maar zijn Spinoza en de idee der persoonlijkheid is de meest omvangrijke studie over de filosoof. Allereerst geeft Gunning een treffende beschrijving en beoordeling van deze grote denker uit de zeventiende eeuw. De toon is waardig en edel. Gunning is niet in gesprek met de vijand, maar spreekt liefdevol met zijn gestorven naaste. Diep ontzag voor de denkkracht van Spinoza, verhindert Gunning niet om uit te spreken hoezeer hij lijdt aan de geachte dat Spinoza zelf zoveel edeler was dan zijn stelsel.
Wederom ligt voor Gunning de crux voor het verstaan van God en de werkelijkheid in de begrippen Schepping en zonde. Voor Spinoza was God ‘de natuurlijke wereldorde’, ‘Zij’, ‘de substantie’, een zelfhandhavende noodzakelijkheid wiens noodzakelijkheid gelegen was in zijn wezen. „Zij is de werkende of ‘naturende’ natuur, het vermogen tot alle dingen, slechts handelende naar de éné wet van oorzakelijkheid die al het bestaande beheerst.” (VW III, p. 229) In het stelsel van Spinoza kan de overgang van het oneindige naar het eindige niet gemaakt worden dan door emanatie. Gunning noemt dit ‘het grote altoosdurende probleem der wijsbegeerte’. Een noodzakelijk probleem, omdat de menselijke kennis buiten de idee van schepping niet tot de oneindige dingen kan reiken. De vrijheid van God en de mens staan hierbij op het spel: „Gods vrijheid is volgens Spinoza hierin bestaande, dat zijn noodzakelijkheid uit Hemzelf voortkomt, alleen uit zijn eigen natuur voortvloeit: en wil men dit met Spinoza vrijheid noemen, dan is de mens niet vrij, want hij staat in de eindeloze reeks der verschijnselen die elkaar bepalen […]” (VW III, p. 261)
Tegenover het deductieve stelsel van Spinoza stelt Gunning de idee der persoonlijkheid. Sterk beïnvloed door de theosofie en schatplichtig aan zijn leermeester Chantepie de la Saussaye ontvouwt Gunning het beginsel door hetwelk het geloof, de rede van de nieuwe mens, het samenstelsel der dingen beheerst ziet. (VW III, p. 285) God wordt in Christus voor de mens tot een persoonlijkheid en de mens komt tot door Christus tot ware persoonlijkheid. Gods wezen wordt niet bepaald door Zijn noodzakelijkheid, maar door Zijn willen. „Het ethische wordt dan het hoogste in God: dus niet de afgetrokken Macht maar de heilige Liefde waarin tegelijk Gods verhevenheid boven en zijn mededeling aan de wereld ligt.” (VW III, p. 303). De grootsheid van de mens is gelegen in zijn persoonlijkheid „want zij is vatbaar de oneindige Liefde in zich op te nemen, ja wordt door die opname pas recht zichzelf.” (idem.) De mens wordt waarachtig mens. God zelf bewijst zich in de mens. Menigmaal grijpt Gunning voor deze gedachte terug op Genesis 1:27 waar God de mens schept naar Zijn beeld en op Johannes 3:3 waar wordt gesproken over de wedergeboren mens die alleen het Koninkrijk Gods kan zien.

III.

Vraag is hoe deze wedergeboren mens zich verhoudt tot de concrete aardse werkelijkheid. Gunning brengt deze verhouding schitterend onder woorden in zijn artikel over Charles Kingsley (1819-1875); ‘de kritiek der bewondering’. Kingsley werd door Gunning zeer hooggeschat. Samen met Chantepie staat hij als een voorbeeld van superioriteit voor hem, zo tekent Gunning in zijn dagboek aan. Allereerst wordt door Gunning opgemerkt dat we de ‘delen’ moeten zien ‘in het geheel’. Geen gefragmenteerde werkelijkheid. De werkelijkheid is Gods werkelijkheid, waar God bemoeienis mee heeft. Deze gedachte brengt Gunning tot de lyrische uitroep: „Daar de wereld een schepping en dus de diepste grond der dingen het goddelijke, het eigenlijke schone is, zo doet een ware aanraking met de werkelijkheid ons trillen van die geestdrift, door welke iedere arbeid zijn rechte intensiteit bekomt.” (VW III, p. 517)Dat neemt niet weg dat Gunning diep onderkent dat deze werkelijkheid een gebroken werkelijkheid is. Echter in de incarnatie, de kruisiging en opstanding van Christus is het Koninkrijk Gods nabijgekomen. Voor Gunning heeft het spreken over het Koninkrijk altijd iets voorlopigs. Een ‘nog niet’ ligt besloten in zijn gedachten. Dat neemt niet weg dat er een enorme betrokkenheid bestaat op de dingen en het zijn, immers als God betrokken is op Zijn werkelijkheid dan kan de gelovige dat toch niet laten? Dat maakt de mens echter niet kritiekloos: „Geen mens -aldus Gunning- heeft het schone waarlijk lief zo hij niet, op het eigen ogenblik dat hij een euvel ontdekt, zich opmaakt om het aan te vallen en uit roeien.” (VW III, p. 520) De lichamelijkheid, het huwelijk, moet ten volle gewaardeerd worden, zij het onder de kritiek der bewondering. Voor Gunning is de scheiding tussen de wereld en Koninkrijk de oproep; bekeert u want het Koninkrijk der Hemelen is nabijgekomen. Daarin schuilt ook zijn kritiek op Kingsley. Door hem wordt volgens Gunning de liefde van God te fysisch opgevat. De volle diepte van de verzoening kent hij niet. De volle ernst van de zonde wordt niet gepeild, zodat ook de volle genade Gods niet gepeild kan worden. De dissonant wordt node gemist.

IV.

Dit naturalisme wordt door Gunning ook opgemerkt bij de grote dichter en denker Goethe. In een groots artikel over zijn Faust werkt Gunning deze gedachte uit met twee begrippen; esthetisch en ethisch. Zowel Goethe als Gunning streven naar ware humaniteit. De weg ernaartoe is daarentegen totaal verschillend. Peilde Schiller weliswaar de diepte van het bestaan; de zondigheid. Goethe streeft slechts naar verzoening. Waarbij hij anticipeert op iets dat slechts eigendom kan worden door geestelijke vernieuwing. Beide dichters peilen diepten en hoogten van het bestaan, maar peilen niet de diepste diepte -het kruis- en de hoogste hoogte -de verzoening.
Neemt de esthetisch levensrichting haar uitgangspunt in de gedachte „dat de mens zelf een deel der natuur is, en dat de geest dus in de juist evenredigheid, in harmonie met die natuur zijn bestemming bereikt.” (VW III, p. 124) Gunning stelt daartegenover de ethische levensrichting: „de erkenning van een hogere wereld, niet als dichterlijke ideaal maar als eigenlijke wereld, de énige waarachtige realiteit […]” (VW III, p. 125) Een realiteit waaraan men slechts deel kan hebben door de wereld niet terstond te aanvaarden, maar door haar te overwinnen door de zelfverloochening. Het met Christus gestorven en opgestaan zijn. Dan grijpt de gelovige niet vooruit op wat nog komen moet, maar heeft hij geestdrift voor het zijn. Het geloof geeft hem moed, vrolijkheid en levenslust. Isaäc van Dijk (1847-1922) schreef over deze ethische levenshouding bij Gunning: „De koorts is weg uit de appreciaties van den gelovige: ook zijn blik op de dingen is nuchter geworden.” (I. van Dijk, Verspreide geschriften IV, p. 408) Hierin kan Gunning gekenmerkt worden als een theocraat. De stand van zaken is gewijzigd. Gods Koninkrijk is komende!

V.

Na het lezen van dit derde deel van Gunnings Verzameld Werk overheerst de dankbaarheid dat de stichting Heruitgave Oudere Ethische Theologie Gunnings theologie heeft ontsloten voor een volgende generatie. In gesprek met tijdgenoten, denkers en dichters toont Gunning zich een waarlijk edele geest. Hij staat een theologiseren voor dat werkelijk ethisch genoemd kan worden. In zelfverloochening, de ander uitnemender achten dan zichzelf, uit hij kritiek op naturalisme en supranaturalisme. Door alle drie de delen van zijn Verzameld Werk valt deze lijn te bespeuren. De werkelijkheid kan niet louter transcedent of immanent gedacht worden. De incarnatie, dat de hoge God mens wilde worden in de Godmens Jezus Christus, maakt dat onmogelijk. Gunnings theologie staat onder christologische hoogspanning die zich pneumatologisch vertaalt. Geloven tussen werkelijkheid en droom. God ademt in deze werkelijkheid, zegt Gunning in zijn Christus de gekruisigde. Tegelijk droomt de gelovige van het Koninkrijk; zuchtend met opgestoken hoofde verwachtende. Het blijft echter niet bij dromen. Hij gelooft en bidt; Uw Koninkrijk kome. Hij hoeft dat koninkrijk ook niet zelf te realiseren door zijn eigen geest, zoals de Duitse idealisten Fichte, Schiller en Hegel dachten. De Heilige Geest staat er Zelf voor in. Dat geeft de waarlijk ethische mens ontspannenheid en rust. Dat geeft de gelovige de moed om tussen werkelijkheid en dromen getuige van Gods Geest te zijn.  

J.H. Gunning jr. Verzameld Werk. Deel 3 (1856-1903). Bezorgd door dr. L. Mietus. Uitgeverij Boekencentrum: Zoetermeer 2015. 656 blz. € 59.90.

woensdag 13 juli 2016

Reformatiebijbel

De trend om thema- en/of doelgroepbijbels uit te geven krijgt ook in Nederland steeds meer voet aan de grond. Zo is er nu ook een heuse Reformatiebijbel te koop. In deze bijbel maakt de lezer (nader) kennis met het theologische gedachtegoed van de reformatoren en de geschiedenis van de Bijbel ten tijde van de Reformatie in Nederland.

Reden van uitgave
De Reformatiebijbel, gepubliceerd door Royal Jongbloed uit Heerenveen, springt meteen in het oog door haar paarse kaft. Op de voorkant staat een grote ‘R’ afgebeeld met daarin de tekst: ‘Reformatiebijbel’. De uitgever verdient een groot compliment voor wat betreft de afwerking van de bijbel! Het boek voelt solide en prettig aan. Het prettige leesbare lettertype kennen we van de Herziene Statenvertalingbijbel die bij dezelfde uitgever vandaan komt.

Voorin het boekwerk staat een woord vooraf van de hoofdredacteur prof. dr. W.H.Th. Moehn. Hierin legt hij uit waarom deze Reformatiebijbel is gedrukt en hoe deze is te gebruiken. De reden om te komen tot deze uitgave is tweeledig.

Ten eerste is deze Reformatiebijbel gedrukt ter ere van het zogenaamde ‘Bijbeljaar’. Dit Bijbeljaar vond plaats in 2016 en is in het leven geroepen door het platform Refo500.Dit in verband met het 500-jarig jubileum van de Erasmusbijbel, die uitkwam in 1516. 

Ten tweede is deze Reformatiebijbel gedrukt in opmars naar het jaar 2017 waar wereldwijd het 500-jarig jubileum van de Reformatie herdacht zal worden. In 2017 is het namelijk 500 jaar geleden dat Maarten Luther zijn 95 stellingen aan de deur van de slotkapel in Wittenberg sloeg. 

Opzet
Dat de Reformatiebijbel om deze twee redenen is gedrukt komt ook duidelijk naar voren in de opzet van de bijbel. De Reformatiebijbel maakt gebruik van de Herziene Statenvertaling (HSV). Op een twintigtal plaatsen wordt de lopende bijbeltekst onderbroken door een klein katern met daarin telkens de volgende onderwerpen: 1. De geschiedenis van de Bijbel in Nederland ten tijde van de Reformatie, 2. Een theologische bezinning over hoe de reformatoren de bijbel lazen, 3. Een kort fragment uit een preek, meditatie of commentaar van een reformator. Op deze manier wordt zowel het Bijbeljaar als de aanstaande herdenking van de Reformatie recht gedaan.

Hieronder staat een voorbeeld van een fragment van een integrale tekst van een reformator die in de Reformatiebijbel is opgenomen (voor blz. 1239). Het betreft een fragment van Pierre Virit over het ware gebruik van de begroeting van Maria door de engel, naar aanleiding van Lukas 1:28 (1562).

‘Wanneer wij het geloof van de maagd in ogenschouw nemen en daarbij gevoegd haar nederigheid en naastenliefde, zoals zij hier door Lukas wordt afgeschilderd, en wij door deze overdenking ertoe gebracht worden om haar na te volgen en aangespoord te worden om God te loven en te danken, tot Hem te bidden en Hem aan te roepen, zou dat voor ons heel nuttig zijn en voor God zeer aangenaam. Als wij zo de gehele geschiedenis overdenken, begrijpen we gemakkelijk dat Lukas niet zonder reden schilder is geweest en het portret van deze heilige maagd heeft afgebeeld. Want daarin laat hij zien dat hij een echte schilder is, door niet haar uiterlijke gestalte, maar haar ziel af te beelden en ons te tonen met welke deugden zij versierd en begiftigd is.’

Zoals reeds vermeld, staat voor de teksten van de reformatoren telkens een theologische bezinning over hoe de reformatoren de bijbel lazen. Als website Klassieketheologie.nl zijn wij vooral over deze bijdragen te spreken! Onder andere dr. S. Hiebsch, dr. J. Hoek, dr. A.A. den Hollander, dr. W. Verboom en dr. M. Klaassen leverden waardevolle bijdragen aan. Hieronder een fragment van de bijdrage van dr. M. Klaassen over Gezag en heiligheid (na blz. 470). 

‘De Schrift is heilig: a) omdat God heilig is, b) omdat ze door ‘heilige mannen Gods’ geschreven is, c) omdat de inhoud – Gods wil – heilig is en d) omdat ze ons tot een heilig leven wil leiden. ‘Heilig’ drukt ook uit dat de Schrift van een geheel andere aard is dan alle andere geschriften. Die zijn van menselijke oorsprong, maar de Schrift is van goddelijke oorsprong. Deze goddelijke oorsprong onderscheidt het christelijke geloof van alle andere religies, aldus Calvijn. De wet en de profeten zijn ‘gedicteerd door de Heilige Geest’ (Calvijn, Commentaar op 2 Timotheüs 3:16). Het is ‘het boek, door God de Heilige Geest, aan de kerk gegeven’ (Luther). Luther, die zich soms kritisch heeft uitgelaten over bepaalde bijbelgedeelten omdat ze naar zijn mening niet genoeg van Christus bevatten, er is evenwel van overtuigd dat we ‘(…) een tittel en letter van de Bijbel groter moeten achten dan de hele wereld’. Hoewel de Schrift door mensen is geschreven, is toch God de eigenlijke Auteur van de Schrift. Ze komt uit de hemel tot ons ‘alsof Gods eigen stem daarin vernomen wordt’ (Calvijn, Institutie 1.7.1).’

De hierboven genoemde katernen zijn op kwalitatief hoogstaand en kleurrijk papier gedrukt. Ook staan er prachtige en nuttige illustraties in afgebeeld. Dit nodigt uit om de, soms pittige, bijdragen te lezen. Toch had de uitgever er beter aan gedaan om deze katernen tussen de verschillende bijbelboeken in te plaatsen in plaats van in de lopende tekst. Nu komt het bijvoorbeeld voor dat bijbelverzen letterlijk in tweeën worden geknipt. Bijvoorbeeld in het geval van Exodus 7:19. Daar staat: ‘Toen zei de HEERE tegen Mozes: Zeg tegen Aäron: Neem je staf en strek je hand uit over de wateren van Egypte. Strek hem uit over hun stromen, over hun rivieren, over hun waterpoelen en over hun hele watervoorraad, zodat zij bloed worden. Er zal bloed zijn in heel [KATERN, red.] het land Egypte, zelfs in de houten en stenen vaten.’ Dit is zeer storend en de uitgever doet er goed aan om bij een volgende druk deze katernen tussen de Bijbelboeken te plaatsen. 

Per bijbelboek is er een kort fragment, van ongeveer een half A4, van een van de reformator aan de katernen toegevoegd. Deze korte stukjes zijn bedoeld als een soort inleiding op het desbetreffende bijbelboek. Het valt te prijzen dat naast de meer bekende namen zoals Luther, Bucer, Melanchton, Calvijn, enzovoort, ook minder bekende reformatoren aan het woord komen zoals Hyperius, Lefèvre d’Etaples en Hemmingsen. In de twintigste en laatste katern is een handig namenregister opgenomen waarin kort vermeld staat wie de desbetreffende reformator was, wanneer hij leefde en wat hij voor de kerk betekend heeft.

Maar hoe handig en interessant deze integrale teksten van de reformatoren ook zijn, ook hier weer een punt van kritiek op de plaatsing. De inleidingen zijn, vreemd genoeg, gebundeld per drie á vier bijbelboeken en staan dus niet aan het begin van het desbetreffende bijbelboek wat in een studiebijbel vaak wel het geval is. Zo moet iemand die wil beginnen aan het bijbelboek Galaten terugbladeren naar Hosea 12 waar een fragment van Luther staat wat als inleiding dient op het boek Galaten. Verder is het jammer dat de kaarten achterin de Reformatiebijbel in zwart-wit zijn afgedrukt. Dit vormt een dissonant op de verder zeer mooi vormgegeven bijbel. 

Wat weer een compliment verdient, is de inhoudsopgave achterin. Hier staat per katern aangegeven wat erin staat en wie eraan meegewerkt hebben. Bijvoorbeeld katern 10: -Bijbeluitgevers en boekcensuur in de zestiende eeuw, dr. A.A. den Holllander, -Israël en de kerk, dr. W. Verboom, -Obadja, Jona, Micha. Dat deze Reformatiebijbel letterlijk bij de tijd is blijkt wel uit het feit dat op de website www.royaljongbloed.nl/reformatiebijbel voor de geïnteresseerde onder andere twee artikelen van dr. A.A. den Hollander, meer gespecificeerde literatuurverwijzingen en de lezing over het nut van deze Reformatiebijbel van prof. dr. Moehn, gratis zijn te downloaden. Dit vormt een waardevolle toevoeging!

Samenvattend kunnen we stellen de opstellers van deze Reformatiebijbel geslaagd zijn in hun intentie om zowel het Bijbeljaar als de aanstaande Reformatie voor het voetlicht te brengen. Op de vreemde plaatsing van de katernen na is deze themabijbel absoluut een aanrader voor hen die meer willen weten over het belang van de Bijbel ten tijde van de Reformatie (en nu!) en voor hen die op een laagdrempelige wijze kennis willen maken met de theologie en geschriften van de reformatoren. Wel is het voor de mogelijke koper goed om te beseffen dat deze bijbel niet te vergelijken is met The Reformation Bible, die is uitgegeven over leiding van R.C. Sproul (Ligonier Ministries). In deze themabijbel wordt niet alleen per bijbelboek, maar ook per vers een uitleg gegeven. Wie opzoek is naar een bijbel die de tekst per vers uitlegt, doet er beter aan om de HSV-studiebijbel aan te schaffen. Hier ontbreekt dan wel weer de korte fragmenten van de verschillende reformatoren, maar is de uitleg wel in de ‘geest van de Reformatie’.

Reformatiebijbel, Uitgeverij Royal Jongbloed: Heerenveen (2016). 2.000 blz. €59,50.

vrijdag 15 april 2016

K.H. Miskotte. Mystiek en bevinding. Verzameld werk 14

Het dacht de redactie van het Verzameld Werk van K.H. Miskotte (1894-1976) goed om een apart deel uit te geven onder de titel mystiek en bevinding. Dat eerste woord bevreemdt enigszins. Mystiek heeft de klank van contemplatie. Het individu dat de wereld ontvlucht in het diepst van zijn ziel. Dan liever bevinding. Dat oerhollandse, robuuste woord.

In zijn Bijbels ABC spreekt Miskotte over de Naam die zich in deze wereld van deze wereld onderscheidt. Kort en bondig brengt Miskotte in deze uitspraak zijn theologie onder woorden. Zijn spiritualiteit zou ook op deze noemer gebracht kunnen worden. De gelovige onderscheidt zich in deze wereld van deze wereld. Het maakt duidelijk dat bevinding voor Miskotte geen plus was. Iets dat er ook nog bij kan komen. Over het geheel van diens theologie ligt een bevindelijke gloed. Geen vroomheid los van het alledaagse bestaan. Het is veeleer omgekeerd. Juist in het alledaagse leven wordt de gelovige Gods bemoeienis met hem gewaar.

Ethische theologie
Vanuit het ouderlijk huis onderging Miskotte een tweeërlei invloed. Allereerst was daar de ethische theologie, zoals die werd voorgestaan door D. Chantepie de la Saussaye (1818-1874) en J.H. Gunning jr. (1829-1905). Christus voor en in de mens gekruisigd, bepaalden hun vroomheid. Miskotte onderging, zoals velen van zijn generatie, hun invloed. Met name in zijn vroege periode, de periode dat Miskotte predikant was in Kortgene, klinkt de stem van de ethische theologie door. Boeiend is de serie ‘Zienlijk en onzienlijk’. Een serie artikelen in het Gemeenteblaadje waarin op een vrij rationele wijze wordt gesproken over God en het bestaan van God. Vanuit de werkelijkheid, wellicht zou gezegd kunnen worden; vanuit de fenomenen, denkt Miskotte tot het wezen van God. Zoals de kus een uiting is van liefde, zo is de wereld een uiting van Gods openbaring. Daarom is het niet zo vreemd dat God onzienlijk is. „Integendeel, zou hij zichtbaar zijn, dan zou hij zelf een ding zijn, een uiting, een openbaring en geen wezen.” (53) Miskotte komt tot een soort godsbewijs dat welhaast Kantiaans aandoet, al is de categorie van de zonde doorslaggevend in het kennen van de onzienlijke God. Cruciaal in dezen is de vraag: wie krijgt zekerheid aangaande God? Een tweeërlei antwoord wordt hierop gegeven: wie heiligheid zoekt en meer nog: wie in dat zoeken vastliep. In het zoeken naar heiligheid is het geestelijk-zedelijk besef van doorslaggevend belang: „De eis van de in ons geschreven wet. […] Wie heiligheid zoekt kan niet ontkomen aan de idee: God. Deze alleen geeft het leven blijvende waarde, evenwicht en richting.” (58) In zoeken naar heiligheid vindt men God. Wie echter vastloopt vindt Hem beter, namelijk in zijn vergevende liefde voor mensen.

De tweede invloed die Miskotte onderging, was die van H.F. Kohlbrugge (1801-1875). Blijvend door hem geboeid had Miskotte zelfs het plan om op de heiligingsleer van deze negentiende-eeuwse prediker te promoveren. Het werd uiteindelijk een dissertatie over het wezen van de Joodse religie. Kohlbrugge bleef echter niet onbesproken, want de thematiek van Miskottes proefschrift raakte aan Kohlbrugges opvattingen aangaande de heiliging. Zij het diametraal tegenovergesteld. Verkiezing versus correlatie. Heiliging versus ethiek. In Miskottes vroomheid is de stem van Kohlbrugge blijvend aanwezig. Niet altijd even gearticuleerd. Veeleer klinkt deze stem door in zijn gehele spreken over de omgang tussen God en mens. Het absolute genadekarakter van Gods openbaring in Jezus Christus staat bij Miskotte voorop. Men kiest  niet voor God, maar wordt verkoren. Er is heel wat voor nodig om de mens in te laten zien wie hij is. Miskotte: „Wij willen van nature niet van God weten en Hij moet ons overweldigen, door de Heilige Geest, dat wij zeggen, zo zijn wij!” (371) Kohlbrugges spiritualiteit kan gevat worden in het nochtans van het geloof. Al valt het woord niet dikwijls in Miskottes teksten, toch wordt ook zijn spiritualiteit gekenmerkt door de paradox.  Dat is wat Miskotte in zijn De enkeling en zijn strijd noemt; de zin van de bevinding. Het gaat daarin niet om „[…] mystieke ervaringen, religieuze experimenten, dalingen en heffingen van het zelfbewustzijn ten opzicht van een buitenwereld die niet meespreekt, die nauwelijks bestaan zou.” (320) Het gaat ook niet om mystiek en bevinding als de grond waarop het geloof gefundeerd zou kunnen worden. Het gaat om de bijzonder tastbare toepassing van Gods apriori. Miskotte: „Midden in de strijd, plotseling was er een veiligheid boven alle maten van de dagelijkse ervaring  te ervaren. En die veiligheid is in wezen niet anders dan de actualiteit van het apriori: de Heer is mijn licht en mijn bevrijding, de Heer is mijn vesting, waarom zou ik beven in de strijd waarin ik gewikkeld ben om Zijnentwil?” (320-321) Alles spreekt de gelovige tegen. Het kan zelfs schijnen dat God hem verworpen heeft. Dan verlaat de mens zich niet meer op de geproefde en genoten genade, maar op de genade die is. Dan pas wordt God liefgehad om Wie Hij is.  (Vgl. ‘Verborgen Omgang’, p. 83)

Verborgen omgang
Wat deze strijd om Zijnentwil behelst, wordt duidelijk in dat kleine, maar grootse geschrift Verborgen Omgang. Daar wordt duidelijk waarom de mens vraagt, zoekt, lijdt en strijdt. Immers zou God niet bestaan, dan zou de mens zich allang geschikt hebben in deze werkelijkheid. Hij zou zich hebben neergelegd en al zijn vragen, lijden en strijden achterwegen hebben gelaten. De gedachte dat God bemoeienis wil hebben met onze werkelijkheid. Dat deze werkelijkheid er überhaupt is en dat deze werkelijkheid ten diepste Gods werkelijkheid is, brengt de mens tot geestdrift en vervoering. Anderzijds brengt het de mens tot onrust. Gods verborgenheid en nabijheid. Dat is de strijd die in de verborgen omgang wordt gestreden. Door Miskotte schitterend verwoord: „Waarom zijn wij wanhopig? Omdat wij de hoop niet kunnen laten varen! Waarom voelen wij ons zo ver van God! Omdat Hij ons zo verschrikkelijk nabij is! Waarom is ons hart één vraag? Omdat God is het ene antwoord, dat wij vermoeden! Waarom zijn wij zondaren? Omdat Gods heiligheid ons aan de ziel brandt! Waarom zijn wij vol verlangens? Omdat de Minnaar ons wekt met de zwervende stem vlak langs ons wezen! Waarom zoeken wij? Omdat wij gevonden worden!” (62-63)

De mens zoekt, omdat hij gevonden wordt. Kent de mens God? Of moet veeleer gezegd worden dat de mens door God wordt gekend? De verhouding tussen het gelovend subject en het object waarnaar de mens zich richt is spanningsvol in Miskottes mystiek. Hoe verhoudt zich de mens tot de genadige God? Voor Miskotte is het duidelijk dat de verborgen omgang is. Dat wil zeggen deze geschiedt aan de mens. Gods genade is genoeg. Miskotte: „weet nu, eens vooral, dat je het niet hoeft te weten, voel nu, eens en voorgoed, dat je het niet hoeft te voelen en dat Het er tóch is, de goddelijke tegenwoordigheid en dat Zijn trouw en Zijn erbarmen zo eeuwig is als Zijn wezen.” (65) Het is als lentezaad in bevroren bodem. Niet de geproefde en de genoten genade, nee de genade die is. Genade die nooit bezit kan zijn, omdat God Gód is. Buitengewoon boeiend is de vraag naar het waarom van deze objectivering van het heil. Wederom komt de theologie van H.F. Kohlbrugge boven. Zijn verzet tegen het piëtisme en haar gevoeligheden. Tevens moet in dezen de theologie van Karl Barth (1886-1968) genoemd worden. In hun verzet geleken zij op elkaar. Toch zijn hun motieven niet identiek. Was het Kohlbrugge die de tobbende mens zekerheid wilde bieden in het objectieve heil in Christus. „Ik ben op Golgotha bekeerd” , is een gevleugeld woord van Kohlbrugge. Barth was het veeleer te doen om de theologische positie van de mens. God God te laten zijn en de mens mens. Is de mens wel in staat om te geloven? Gaat het in het geloof, aldus Miskotte, niet ten diepste om het onbegrepen heilsgeheim dat de mens heeft gegrepen en van alle zijden heeft omringt?

Noblesse olbige
Toch leidt deze objectivering niet tot passiviteit. Allereerst is er het beamen van het wonder dat het mens met en naast God bestaat. Dan kan de mens niet louter object zijn, maar dan wordt de mens mee subject van de geschiedenis. Het is God die de wereld mede door het gebed van zijn kinderen regeert, aldus J.H. Gunning door Miskotte geciteerd in zijn De weg van het gebed. Het gaat om de principiële aanspreekbaarheid van God. Terecht werd daarom Spinoza uit de synagoge gebannen, zoals Miskotte opmerkt in diens Bijbels ABC. In het gebed draagt de mens het leven op tot voor Gods aangezicht. Het leven wordt daar aangezegd en voorgelegd. Wat geenszins de mens geheel en al maakt tot recipiënt. Het gaat om woorden en handelingen beiden. Zoals het ‘Onze Vader’ vol heimelijk verzet is, zo wordt ook de gelovige opgeroepen tot non-conformisme. De paraenese beamen dat men in Israël is ingelijfd. Weg van het heidense noodlot. Geen hopeloos staren op het ‘onveranderlijke’ op de op- en ondergang van de dingen. De dankbaarheid voor deze wending in het leven, brengt de gelovige tot de daad. In De liturgie des levens spreekt Miskotte over adeldom dat verplicht. Een gedachte die overigens sterk doet denken aan J.H. Gunnings’ Noblesse Oblige. De Zwitserse heeft de ethische theologie niet geheel verbannen. Miskotte beoogt echter geen activisme. Maar leven naar de stand waarin de heiden-christen is verheven, namelijk in Israël ingelijfd. De goddelijke beweging die de mens omvat en meeneemt op weg naar het komende Godsrijk. Dat is de grote troost die de gelovige in deze wereld onderscheidt van deze soms onzinnige en onverbeterlijke wereld: in het gebed gewaar worden dat God voorop gaat en dat Hij aan de kant van de gelovige strijdt.

K.H. Miskotte, Mystiek en bevinding. Verzameld werk 14. Kok: Utrecht (2015). 448 blz. € 29,90.