vrijdag 8 februari 2013

C.P. Boele, Noordmans, de filosofie en christelijk leiderschap


Het feit dat de Friese theoloog Oepke Noordmans (1871-1956) nooit een toga heeft gedragen, is wellicht exemplarisch voor zijn kijk op de verhouding tussen ‘school’ en ‘kerk’. Kernachtig brengt C.P. Boele dit onder woorden als hij zegt: „De kerk kent volgens Noordmans ten principale geen doctores […], strikt genomen zelfs geen theologen, want tegenover het Woord Gods staan wij allen gelijk.” (61) Het Woord Gods en de uitlegging van dat Woord. Dáár gaat het Noordmans om. 

Op 14 januari van dit jaar promoveerde C.P. Boele, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede, op een studie naar Noordmans’ denken over filosofie. Het thema christelijk leiderschap is de praktische spits van het boek. Het is niet de zoveelste dissertatie over wat H. Berkhof eens noemde; ‘de geniaalste reformatorische theoloog van de twintigste eeuw’. Het is ook niet slechts een inleiding tot Noordmans’ werk –dat doorgaans als vrij ontoegankelijk wordt beoordeeld. Boele schreef een diepgravende en boeiende studie waarin hij duidelijk zijn eigen visie door laat klinken en waarin ook de visie van zijn promotor –prof. dr. A. van de Beek– doorklinkt.

Eschatologie
In de loop der jaren verschenen er tal van studies over Noordmans’ persoon en werk. Boele pretendeert echter een andere invalshoek te hebben gekozen. Hij is niet zozeer beschrijvend als wel analyserend te werk gegaan. Centraal in zijn studie staat de vraag „hoe gebruikt en beoordeelt Noordmans de filosofie (door hem ook wel als ‘school’ aangeduid) binnen het kader van zijn theologie en welke perspectieven biedt zijn visie voor hedendaagse vraagstukken op dit terrein?” (12) In het verdere van zijn studie gaat Boele in op de gevaren én de positieve betekenis van de filosofie, zoals hij die bij Noordmans signaleert. 
Allereerst beschrijft Boele een viertal gevaren die de filosofie volgens Noordmans heeft. Kort en bondig; de filosofie dringt terug. Een terugdringen achter het Woord, in de mystiek, in de persoonlijkheid en in de historie. Terwijl de theologie „zich niet achterwaarts [moet] keren naar de idee, maar voorwaarts naar de werkelijk, hoe vreselijk die ook moge zijn” (16), aldus Noordmans. Boele schrijft zelf: „De christelijke theologie gaat echter altijd vooruit, niet als positieve ‘vooruitgang’, maar in een eschatologische beweging van schepping naar verlossing en van verlossing naar voleinding.” (idem.) Daarnaast; God openbaart zich in Zijn Woord en in het bijzonder in het vleesgeworden Woord, Jezus Christus. Dit betekent voor Noordmans dat dit Woord het object van theologie is en niet God zelf. De eeuwige dingen spreken ons toe en dat betekent dat we niet uit de eeuwige dingen zelf iets hoeven te construeren. „Zijn de heilsfeiten zelf niet veel rijker en voller dan het ‘schema’ dat wij eruit halen?” (18), zo vraagt Boele zich af.
Tevens mag de theologie niet vervallen in de mystiek, los van het leven. Daarin blijkt volgens Boele Noordmans’ reformatorische denken: „Het ging de reformatoren om Christus in ons.” (29). Dit losweken van het leven ziet Noordmans niet alleen in de scholastieke en natuurwetenschappelijk getinte theologie, maar ook in het ‘spookhuis’ van Karl Barth (1886-1968). Noordmans’ wordt wel gezien als een van de wegbereiders van Barth, maar „toch ging Barth volgens Noordmans te ver. Hij [d.i. Barth] legde zo sterk de nadruk op het volstrekte initiatief van God zelf, dat de kerk volgens Noordmans een soort spookhuis wordt, waarin God op onverwachte ogenblikken tevoorschijn springt” (33). Volgens Noordmans is Barth’s theologie te weinig trinitarisch.

‘Plek licht rondom het Kruis’
Met alle waardering die Noordmans voor J.H. Gunning (1856 -1878) en D. Chantepie de la Saussaye (1818-1874) –vertegenwoordigers van de ethische richting– heeft gehad, koestert hij ook bezwaren tegen hun denken. Vooral hun persoonlijkheidsethiek moet het ontgelden. Volgens Noordmans wordt het evangelie hierdoor gehumaniseerd. De exegese verwordt zo tot een psychologiserende exegese en prediking. De Bergrede wordt dan ontdaan van haar eschatologische betekenis en degradeert tot een algemene deugdenleer. Noordmans verzet zich dan ook tegen een kerk die ‘verpolitiekt’. „De kerk wordt daardoor historisch in plaats van profetisch.” (42) Zij mag niet opgaan in de historie, maar moet gericht zijn op de toekomst; het Koninkrijk der Hemelen. 
Naast alle kritiek die Noordmans, aldus Boele, heeft op de filosofie, kent hij haar ook een positievere betekenis toe. Vooral methodisch kan de filosofie betekenis hebben voor de theologie. Zij kan voor fouten behoeden. Wel moet zij haar plaats weten. Met een toespeling op Noordmans’ befaamde uitspraak dat ‘de schepping een plek licht rondom het Kruis is’, beschrijft Boele de plaats van de filosofie als ‘een plek licht rondom de theologie’. Met dit beeld wil hij allereerst aangeven dat het licht van de theologie de ontoereikendheid van de filosofie ontmaskerd. „Net zoals de echte schepping pas goed in beeld komt in het licht van het Kruis en wel als gevallen schepping.” (56) En ten tweede biedt deze lichtkring een zekere ruimte voor christelijk leven, kerk en dogmatiek en filosofie. Dat neemt niet weg dat voor Noordmans essentieel is dat binnen de theologische ruimte theologisch gedacht moet worden.

Pastorie
Voortdurend vallen in Boele’s studie de termen theologisch, trinitarisch en eschatologisch. Volgens Boele vormen deze begrippen het denkraam waardoor Noordmans’ theologie verstaan moet worden. „Daarmee bedoel ik [d.i. C.P. Boele] geen vast stramien of een mal waarin zijn theologie ligt opgesloten. Eerder zie ik hem [d.i. Noordmans] voor het raam van zijn pastorie staan. Hij kijkt door zijn denkraam naar buiten, in Gods tuin, zoals hij de theologie ergens noemt.” (99) Dit venster biedt mijns inziens een goed perspectief op Noordmans' theologie. Ik zou echter niet zoals Boele willen zeggen dat dit venster zijn theologie zelfs iets voorspelbaars geeft. Daarvoor is mijns inziens de theologie van deze Friese kerkvader te pneumatologisch. Wel biedt Boele hiermee een goede leessleutel. 
De kracht van Boele’s studie ligt vooral daarin dat hij Noordmans zelf aan het woord heeft laten  komen. Toch blijft hij in gesprek met andere kenners, maar gaat wel een heel eigen weg. Als er gesproken zou mogen worden van ‘scholen’ in het Noordmans-onderzoek, dan sluit Boele zich meer aan bij H.W. de Knijff c.s. dan bij G.W. Neven c.s. De laatste, voormalig hoogleraar te Kampen, moet het met zijn postmoderne lezing flink ontgelden. Daarnaast heeft Boele zijn onderzoek relevant willen maken door te kijken naar christelijk leiderschap. Boele’s visie –in navolging van Noordmans– zou samengevat kunnen worden in één zin: ‘de kerk heeft ambtsdragers, geen leiders’. Ten derde heeft hij Noordmans’ denken over ‘school’ en ‘kerk’ (weer) onder de aandacht gebracht. Wanneer de kerk te schools gaat denken, dan leidt zij onherroepelijk theologische, trinitarische en eschatologische verliezen. 
Tenslotte nog een kritische redactionele noot. Het is een aanwinst voor de Nederlandse theologiebeoefening dat uitgeverij Boekencentrum onder het imprint Boekencentrum Academic theologische dissertaties uitgeeft, dit valt zeer te waarderen. Het is echter een proefschrift onwaardig dat het zoveel drukfouten bevat. Een kritische blik was dit boek zeker waard geweest. 

C.P. Boele, Noordmans, de filosofie en christelijk leiderschap, Boekencentrum Academic: Zoetermeer 2013. 179 blz., € 22,50.