Het feit dat de Friese theoloog
Oepke Noordmans (1871-1956) nooit een toga heeft gedragen, is wellicht
exemplarisch voor zijn kijk op de verhouding tussen ‘school’ en ‘kerk’.
Kernachtig brengt C.P. Boele dit onder woorden als hij zegt: „De kerk kent
volgens Noordmans ten principale geen doctores […], strikt genomen zelfs geen
theologen, want tegenover het Woord Gods staan wij allen gelijk.” (61) Het
Woord Gods en de uitlegging van dat Woord. Dáár gaat het Noordmans om.
Op 14 januari van dit jaar
promoveerde C.P. Boele, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de
Christelijke Hogeschool Ede, op een studie naar Noordmans’ denken over
filosofie. Het thema christelijk leiderschap is de praktische spits van het
boek. Het is niet de zoveelste dissertatie over wat H. Berkhof eens noemde; ‘de
geniaalste reformatorische theoloog van de twintigste eeuw’. Het is ook niet slechts
een inleiding tot Noordmans’ werk –dat doorgaans als vrij ontoegankelijk wordt
beoordeeld. Boele schreef een diepgravende en boeiende studie waarin hij
duidelijk zijn eigen visie door laat klinken en waarin ook de visie van zijn
promotor –prof. dr. A. van de Beek– doorklinkt.
Eschatologie
In de loop der
jaren verschenen er tal van studies over Noordmans’ persoon en werk. Boele
pretendeert echter een andere invalshoek te hebben gekozen. Hij is niet zozeer
beschrijvend als wel analyserend te werk gegaan. Centraal in zijn studie staat
de vraag „hoe gebruikt en beoordeelt Noordmans de filosofie (door hem ook wel
als ‘school’ aangeduid) binnen het kader van zijn theologie en welke
perspectieven biedt zijn visie voor hedendaagse vraagstukken op dit terrein?”
(12) In het verdere van zijn studie gaat Boele in op de gevaren én de positieve
betekenis van de filosofie, zoals hij die bij Noordmans signaleert.
Allereerst
beschrijft Boele een viertal gevaren die de filosofie volgens Noordmans heeft.
Kort en bondig; de filosofie dringt terug. Een terugdringen achter het Woord,
in de mystiek, in de persoonlijkheid en in de historie. Terwijl de theologie „zich
niet achterwaarts [moet] keren naar de idee, maar voorwaarts naar de werkelijk,
hoe vreselijk die ook moge zijn” (16), aldus Noordmans. Boele schrijft zelf:
„De christelijke theologie gaat echter altijd vooruit, niet als
positieve ‘vooruitgang’, maar in een eschatologische beweging van schepping
naar verlossing en van verlossing naar voleinding.” (idem.) Daarnaast; God
openbaart zich in Zijn Woord en in het bijzonder in het vleesgeworden Woord,
Jezus Christus. Dit betekent voor Noordmans dat dit Woord het object van
theologie is en niet God zelf. De eeuwige dingen spreken ons toe en dat
betekent dat we niet uit de eeuwige dingen zelf iets hoeven te construeren.
„Zijn de heilsfeiten zelf niet veel rijker en voller dan het ‘schema’
dat wij eruit halen?” (18), zo vraagt Boele zich af.
Tevens mag de
theologie niet vervallen in de mystiek, los van het leven. Daarin blijkt
volgens Boele Noordmans’ reformatorische denken: „Het ging de reformatoren om
Christus in ons.” (29). Dit losweken van het leven ziet Noordmans niet
alleen in de scholastieke en natuurwetenschappelijk getinte theologie, maar ook
in het ‘spookhuis’ van Karl Barth (1886-1968). Noordmans’ wordt wel gezien als
een van de wegbereiders van Barth, maar „toch ging Barth volgens Noordmans te
ver. Hij [d.i. Barth] legde zo sterk de nadruk op het volstrekte initiatief van
God zelf, dat de kerk volgens Noordmans een soort spookhuis wordt, waarin God
op onverwachte ogenblikken tevoorschijn springt” (33).
Volgens Noordmans is Barth’s theologie te weinig trinitarisch.
‘Plek licht
rondom het Kruis’
Met alle waardering die Noordmans
voor J.H. Gunning (1856 -1878) en D. Chantepie de la
Saussaye (1818-1874) –vertegenwoordigers van de ethische richting– heeft gehad,
koestert hij ook bezwaren tegen hun denken. Vooral hun persoonlijkheidsethiek
moet het ontgelden. Volgens Noordmans wordt het evangelie hierdoor
gehumaniseerd. De exegese verwordt zo tot een psychologiserende exegese en
prediking. De Bergrede wordt dan ontdaan van haar eschatologische betekenis en degradeert tot een algemene deugdenleer. Noordmans verzet zich dan ook tegen een kerk die ‘verpolitiekt’.
„De kerk wordt daardoor historisch in plaats van profetisch.”
(42) Zij mag niet opgaan in de historie, maar moet gericht zijn op de toekomst;
het Koninkrijk der Hemelen.
Naast alle kritiek die Noordmans,
aldus Boele, heeft op de filosofie, kent hij haar ook een positievere betekenis
toe. Vooral methodisch kan de filosofie betekenis hebben voor de theologie. Zij
kan voor fouten behoeden. Wel moet zij haar plaats weten. Met een toespeling op
Noordmans’ befaamde uitspraak dat ‘de schepping een plek licht rondom het Kruis
is’, beschrijft Boele de plaats van de filosofie als ‘een plek licht rondom de
theologie’. Met dit beeld wil hij allereerst aangeven dat het licht van de theologie
de ontoereikendheid van de filosofie ontmaskerd. „Net zoals de echte schepping
pas goed in beeld komt in het licht van het Kruis en wel als gevallen
schepping.” (56) En ten tweede biedt deze lichtkring een zekere ruimte voor
christelijk leven, kerk en dogmatiek en filosofie. Dat neemt niet weg dat
voor Noordmans essentieel is dat binnen de theologische ruimte theologisch gedacht
moet worden.
Pastorie
Voortdurend vallen in Boele’s
studie de termen theologisch, trinitarisch en eschatologisch.
Volgens Boele vormen deze begrippen het denkraam waardoor Noordmans’ theologie
verstaan moet worden. „Daarmee bedoel ik [d.i. C.P. Boele] geen vast stramien of
een mal waarin zijn theologie ligt opgesloten. Eerder zie ik hem [d.i.
Noordmans] voor het raam van zijn pastorie staan. Hij kijkt door zijn denkraam
naar buiten, in Gods tuin, zoals hij de theologie ergens noemt.” (99) Dit
venster biedt mijns inziens een goed perspectief op Noordmans' theologie. Ik zou
echter niet zoals Boele willen zeggen dat dit venster zijn theologie zelfs iets
voorspelbaars geeft. Daarvoor is mijns inziens de theologie van deze Friese
kerkvader te pneumatologisch. Wel biedt Boele hiermee een goede leessleutel.
De kracht van Boele’s studie ligt
vooral daarin dat hij Noordmans zelf aan het woord heeft laten komen. Toch blijft hij in gesprek met andere
kenners, maar gaat wel een heel eigen weg. Als er gesproken zou mogen worden
van ‘scholen’ in het Noordmans-onderzoek, dan sluit Boele zich meer aan bij H.W. de Knijff c.s. dan bij G.W. Neven c.s. De laatste, voormalig hoogleraar te
Kampen, moet het met zijn postmoderne lezing flink ontgelden. Daarnaast heeft
Boele zijn onderzoek relevant willen maken door te kijken naar christelijk
leiderschap. Boele’s visie –in navolging van Noordmans– zou samengevat
kunnen worden in één zin: ‘de kerk heeft ambtsdragers, geen leiders’. Ten derde
heeft hij Noordmans’ denken over ‘school’ en ‘kerk’ (weer) onder de aandacht
gebracht. Wanneer de kerk te schools gaat denken, dan leidt zij onherroepelijk
theologische, trinitarische en eschatologische verliezen.
Tenslotte nog een kritische redactionele
noot. Het is een aanwinst voor de Nederlandse theologiebeoefening dat
uitgeverij Boekencentrum onder het imprint Boekencentrum Academic
theologische dissertaties uitgeeft, dit valt zeer te waarderen. Het is echter
een proefschrift onwaardig dat het zoveel drukfouten bevat. Een kritische blik
was dit boek zeker waard geweest.
C.P. Boele, Noordmans, de filosofie en christelijk leiderschap, Boekencentrum Academic: Zoetermeer 2013. 179 blz., € 22,50.