Het motto „To see
things their way”, ontleend aan Q. Skinner, dat A.J. Kunz aan zijn proefschrift
meegaf, vormt de rode draad door zijn studie. Het is de hermeneutische sleutel
waarmee hij artikel twee van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) wil
verstaan. Voortdurend stelt de promovendus zichzelf de vraag; wat was de
oorspronkelijke bedoeling van de auteur. Dit leidt tot de centrale
vraagstelling in zijn proefschrift: „welke
uitleg is de meest waarschijnlijke auteurs- intentionele interpretatie?” (19)
De Katwijkse predikant A.J. Kunz is de eerste promovendus aan wie
prof. dr. G. van den Brink de doctorsbul mocht overhandigen. Dit gebeurde op 13
februari jongstleden, in de senaatszaal van de Universiteit Leiden. Het aardige
is dat Van den Brink zelf in 2007 zijn inaugurele rede hield over ditzelfde
geloofsartikel. Onder de titel ‘als een schoon boec’ sprak hij over de twee boeken. Te weten: het boek der natuur en de Heilige
Schrift. Kunz ging verder in het spoor van zijn promotor en heeft een
zeer gedegen studie geschreven, die zich bevindt op het grensgebied tussen
historische- en systematische theologie.
Methode
In het eerste hoofdstuk geeft de auteur een methodische verantwoording.
Hij wil de opsteller van de NGB recht doen en artikel 2 lezen zoals
bedoeld door de opsteller. Tegelijkertijd is hij zich ervan bewust dat de
auteursintentionele hermeneutiek niet geheel onomstreden is in
‘de hedendaagse continentale hermeneutiek’. De vraag die door critici
opgeworpen wordt, is „of de intenties van de auteur met betrekking tot een
tekst wel achterhaald kunnen worden en of de bedoeling van de oorspronkelijke
auteur van betekenis is voor de uitleg van de tekst.” (21-22) Kunz formuleert dan ook een aantal voorwaarden
waaraan een dergelijke interpretatie moet voldoen. Zo komt hij tot een definitie van wat hij noemt een ‘auteursintentionele interpretatie’.
Het gaat hem erom een oordeel te geven over wat de auteur met de tekst wilde zeggen of
bewerkstelligen. Om tot een dergelijk oordeel te komen, moet dan onderzoek
gedaan worden naar primaire bronnen en naar de context van deze bronnen.
Wil er recht gedaan kunnen worden aan de schrijver van de NGB, dan zal
eerst onderzocht moeten worden wie de opsteller was van deze confessie. Kunz bevestigt
dat de NGB is geschreven door Guy de Brès rond het jaar 1561. Het is een
apologetisch geschrift en un commun accord; het geeft uitdrukking aan
het belijden van vele gereformeerde gelovigen uit de zestiende eeuw. Dit
belijden wil op haar beurt niet op zichzelf staan, maar valt volgens de Brès zelf
samen met het belijden van de vroegchristelijke kerk. Dat geeft de confession
de foy een katholiek karakter.
Barth
Om helder te krijgen wat de eigenlijke bedoeling van Guy de Brès is
geweest, gaat Kunz eerst na hoe dit artikel is geïnterpreteerd door anderen.
Een representatieve selectie interpretaties wordt behandeld in hoofdstuk drie
en vier. Zo komen in het derde hoofdstuk onder andere aan bod: S. Maresius met zijn
geschrift Foederatum
Belgium Orthodoxum (1652),
B. Bekker: De
Leere der Gereformeerde Kerken (1696) en het bekende werk van A. Rotterdam: Zions Roem en
sterkte (1755). In het vierde hoofdstuk wordt echter een breuk in de
receptie zichtbaar. Deze breuk voltrekt zich bij de Zwitserse theoloog Karl
Barth. Heel terecht spreekt Kunz dan ook van een receptie voor en na Barth.
Karl Barth koesterde grote bezwaren tegen het tweede artikel van de
NGB, omdat daarin sprake zou zijn van een natuurlijke theologie. Overigens
merkt Kunz heel terecht op dat in Barths afwijzing een bepaalde ontwikkeling is
aan te wijzen. Wel is duidelijk dat „de ontkenning van reële godskennis via de
geschapen werkelijkheid een constante is in Barths theologie.”(99) Natuurlijke
kennis van God is volgens hem een hypothetische mogelijkheid, „die slechts realiter zou zijn si integer stetisset Adam.” (idem.) Barth legt
daarentegen alle nadruk op de Woordopenbaring. Gaandeweg wordt de toon scherper
en in zijn Kirchliche Dogmatik II/1 (1940) neemt hij expliciet afstand
van NGB 2, omdat hij meent dat daarin sprake is van een twee bronnenleer en dus
van natuurlijke theologie. Zelfs de reformatoren blijven niet gevrijwaard van
kritiek, Barth betitelt hen als 'Inkonzequenzen'. De promovendus stelt
echter vragen bij de uitleg van Barth; is zijn kritiek wel terecht? Is er
inderdaad sprake van een tweebronnenleer in artikel twee van de NGB en daarmee een
afwijking van het reformatorische denken over de openbaring?
Reformatie
De stelling die Barth in heeft genomen, wordt door velen van
zijn tijdgenoten overgenomen. Zelfs de jonge A.A. van Ruler gaat in zijn spoor.
Tegen de achtergrond van de tijd valt de kritiek van Barth goed te begrijpen.
Het Nazisme met haar spreken over ‘blut und boden’ laat de duistere kant
zien van de natuurlijke theologie. Dat neemt niet weg dat bij het inlezen van
natuurlijke theologie in de NGB sprake is van een anachronistische
interpretatie, aldus Kunz in navolging van R.A. Muller. De vraag is echter; wat
was de eigenlijke intentie van de auteur van de tekst. Daarmee zijn we weer
beland bij de auteursintentionele kwestie. Volgens Kunz is er geen sprake van
twee bronnen van openbaring, maar van twee middelen waardoor God gekend kan
worden. Met deze stellingname heeft hij de oorspronkelijk tekst van de NGB aan
zijn kant, daarin wordt immers gesproken over deux moyens (twee
middelen). Als eerste wordt het boek der natuur genoemd en ten tweede de
Bijbel. Daarbij gaat de scheppingsopenbaring, aldus Kunz, structureel vooraf
aan de bijzondere openbaring. Daarnaast legt hij heel terecht de nadruk
op de comparatief in artikel twee. Het kennen van God uit de Schrift is zowel
kwantitatief als kwalitatief een ander kennen dan het kennen uit het boek van
de natuur. Samengevat: „Het
Boek der Natuur leert ons dat God is (als bevestigend antwoord op de vraag an sit Deus), de Bijbel leert ons wie en hoedanig Hij
is (quis et
qualis sit Deus)." (347)
Om zijn stelling te staven wordt artikel twee geplaatst in de
context van de vroegreformatorische theologie. Met name Calvijn en zijn Institutie
zijn hierbij van groot belang. Guy de Brès blijkt geen nieuwlichter te zijn
geweest. Melanchton, Bullinger, Bucer en Calvijn erkennen allen dat het bestaan
van God afgeleid kan worden uit de bestaande werkelijkheid. Wel merkt Calvijn
fijntjes op dat we een bril nodig hebben om tot een heldere kijk te komen. Dat
neemt niet weg dat de mens niet te verontschuldigen is voor zijn ongeloof. Hij
had immers uit de hem omringende werkelijkheid af kunnen lezen dat God bestaat.
De exegese van Romeinen 1 neemt in de bewijsvoering een centrale plaats in. Voor
de soteriologische godskennis daarentegen is het eerste boek niet voldoende, daarin stemmen
de reformatoren ook overeen. De comparatief in artikel 2 is daarom cruciaal (G. van Brink); in de Schrift geeft God
zich namelijk volkomen te kennen.
Proeve
Dr. A.J. Kunz heeft zijn bekwaamheid in deze proeve duidelijk
betoond. Het is een boeiend en methodisch sterk proefschrift. De promovendus
heeft vele primaire en secundaire bronnen bestudeerd en deze verwerkt in een
consistent betoog. De ondertitel van het boek is een vlag die niet de hele
lading dekt. Weliswaar plaatst Kunz artikel 2 in de context van de
vroegreformatorische theologie en wil hij daarmee de auteur van het artikel recht
doen, maar de lijnen worden verder getrokken. Feitelijk geeft de schrijver een
theologie-historisch overzicht van de receptie van artikel twee vanaf het
ontstaan tot en met de eenentwintigste eeuw. De cirkel kan echter nog wijder
getrokken worden. Kunz geeft in feite een overzicht van het denken (vanaf de
vroege kerk tot en met het heden) over de middelen waarmee de mens tot kennis
van God kan komen. Daarmee snijdt hij –getuige het laatste hoofdstuk van zijn
studie– een nog steeds actueel thema aan. Dit proefschrift smaakt naar meer.
Wellicht dat de doctor, naast zijn drukke werkzaamheden als predikant, ruimte
kan vinden om zijn auteursintentionele hermeneutiek ook op andere
artikelen van de NGB toe te passen.
A.J. Kunz, Als een prachtig boek. Nederlandse geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie, Boekencentrum Academic, Zoetermeer 2013. 406 blz., € 34.90
A.J. Kunz, Als een prachtig boek. Nederlandse geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie, Boekencentrum Academic, Zoetermeer 2013. 406 blz., € 34.90