Voor de kerkvader Cyprianus (205-258) woog de eenheid
en de eensgezindheid van de kerk bijzonder zwaar. Zozeer dat hij er een
traktaat aan wijdde; De ecclesiae catholicae unitate (De
eenheid van de katholieke kerk). In menig brief over de kerk spreekt hij van de
eenheid en eensgezindheid die in haar zou moeten zijn. Hiermee wilde de
kerkvader gaan in het spoor van Paulus, sterker; van Christus Zelf.
De eenheid van de catholica werd aan
verschillende kanten op de proef gesteld. Enerzijds waren er interne spanningen
die voor de nodige verdeeldheid zorgden. Anderzijds was er de druk van de Romeinse
overheid op de kerk. Het was keizer Decius die in 249/250 van alle inwoners van
zijn rijk eiste dat zij eer zouden bewijzen aan de Romeinse goden en keizer, zo
wilde hij de saamhorigheid binnen zijn rijk vergroten. Het was niet zozeer zijn
bedoeling om met deze maatregel de christenen te treffen. Indirect trof hij hen
echter wel, omdat zij vasthielden aan het exclusief dienen van hun Heer; Jezus
Christus. De gevolgen van Decius’ besluit bleven niet uit. Al bleven vele
gelovigen trouw aan hun belijdenis, zij werden daarom ook wel confessores genoemd,
anderen hielden geen stand en zwichtten voor de Romeinse
cultus. Sommigen van hen brachten gedwongen dierenoffers, zij werden de sacrifati oftewel
offeraars genoemd. Anderen wisten hun eerbetoon te beperken tot een
wierookoffer, zij werden daarom turificatie (wierookofferaars)
genoemd. Een derde groep werd gevormd door de libellatici. Zij
hadden hun verplichting tot offeren met geld afgekocht. Hoe men het echter ook
wendt of keert deze christenen hadden in tegenstelling tot de stantes geen
stand gehouden. Zij waren lapsi ofwel; afvalligen.
Lapsi
Over deze afvalligen schrijft Cyprianus in zijn
traktaat De lapsis (De kwestie van de gevallenen). De term lapsi,
zo merkt inleider Chris Tazelaar terecht op, kan inderdaad beter met ‘gevallen’
dan met ‘afvalligen’ vertaald worden. Deze lapsi waren weggegleden,
gevallen of onderuitgegaan. Zij hadden zichzelf onder de immense druk van de
keizer niet staande weten te houden. Voor hen die uitgegleden waren, was de weg
terug naar de kerk niet afgesneden. In zijn traktaat, maar ook in tal van zijn
brieven gaat de kerkvader in op de vraag hoe zij terug konden keren in de
schoot van de kerk. De toon van zijn traktaat is pastoraal, maar ook bezorgd.
Cyprianus staat een eenduidige lijn voor. Eensgezindheid, ook in dezen, is
gewenst. De vervolging van de christenen was volgens Cyprianus deels aan
henzelf te wijten. Hun rijkdom en hun wereldgezindheid hadden aanleiding
gegeven tot deze onderdrukking. Tevens zag de kerkvader de vervolging als een
beproeving; zouden de gelovigen daadwerkelijk standhouden? Euforisch beschrijft
Cyprianus de overwinning van hen die standhielden: „Hoe verheugd ziet uw
moeder, de Kerk, u terugkeren uit de strijd! Hoe gelukkig, hoe stralend opent
zij haar poorten, opdat u in gesloten gelederen binnentreedt met de op de
verslagen vijand behaalde trofeeën!” (De lapsis 2) Daartegenover
staat de val van velen: „Over deze hemelse kransen van martelaren, deze
geestelijke glorie van belijders, deze buitengewoon grote moed van broeders die
zich staande hielden werpt één treurig feit zijn schaduw: het besef dat de
gewelddadige vijand in zijn nietsontziende verwoesting uit ons binnenste een
deel heeft losgerukt en ten val gebracht.” (De lapsis 4)
In scherpe bewoordingen werden de gevallenen terecht
gewezen door de kerkvader: „De eerste dreigende woorden van de vijand waren nog
niet verklonken of een groot aantal broeders verried zijn geloof.” (De
lapsis 7) Zonder veel moeite hadden de gevallenen hun geloof
afgezworen, zonder veel moeite probeerden zij weer terug te keren in de kerk.
Hiertegen heeft Cyprianus echter bezwaar. Wanneer de jammerklacht verstilt, de
herinnering aan de zonde verflauwt, de tranen over de verloochening opdrogen,
dan verstommen ook de smeekbeden tot de ‘ernstig gekwetste Heer’. De kerkvader
merkt op dat zo het lichaam en bloed van Christus wordt verwaarloosd en
geminacht. Alleen onder belijdenis van hun diepe schuld en na handoplegging van
de bisschop, kunnen zij –die van grote hoogte gevallen zijn–, terugkeren in de
schoot van de kerk. ‘Een te laks streven naar verzoening’ staat Cyprianus
tegen. In deze kwestie van de gevallenen had de kerkvader niet iedereen aan
zijn kant. Niet alleen in het traktaat De lapsis, maar ook in menig
brief komt Cyprianus hierover te spreken. Wanneer hij schrijft aan zijn ‘broeders
priesters en diakenen te Carthago’ dan berispt hij hen omdat zij op een
onacceptabele manier gevallenen weer toelaten tot de communie. Cyprianus dacht
strenger dan sommige andere bisschoppen. Dit was niet alleen het geval inzake
de gevallenen, maar ook wanneer ketters of scheurmakers terug wilden keren in
de catholica. Eén van de vragen die rees, was of een doop die
toegediend was door ketters, wel een geldige doop was. In epistel 69
wordt concreet ingegaan op de terugkeer van ex-novatianen. Moesten deze
volgelingen van Novatianus –tegenbisschop van Cornelius van Rome– opnieuw
worden gedoopt? Cyprianus benadrukt de eenheid en de enigheid van de katholieke
kerk wanneer hij schrijft: „Als die wel van levend water de enige is en zich
daarbinnen [d.i. binnen de kerk] bevindt, kan iemand die buiten staat door dat
water niet levend gemaakt en geheiligd worden, want alleen aan degenen die
binnen zijn is het volledig gebruik ervan en het drinken eruit toegestaan.” (Ep. 69.
2.1.)
Ecclesiologie
Gedurende de christenvervolging onder keizer Decius
was Cyprianus’ eigen houding enigszins diffuus. De bisschop verkeert namelijk
in een vrijwillige ballingschap buiten zijn woonplaats. In diverse brieven
bemoedigt hij de achtergebleven gelovigen en spoort hij hen aan om standvastig
te blijven. Deze ‘beminde broeders’ groet hij hartelijk. Verlangend naar een
weerzien schrijft hij: „Wat zou voor mij zoeter en mooier kunnen zijn dan dat
ik op dit moment uw lippen mocht kussen die met glorieuze woorden uw geloof in
uw Heer hebben beleden?” (Ep. 6. 1.1.) De ballingschap die
Cyprianus in 250 vrijwillig koos, was niet uit lafheid of angst. In diverse
brieven spreekt hij hierover en legt hij verantwoording af. In een droom is hij
door God Zelf gewaarschuwd. Het zou beter zijn om op een afstand de gelovigen
te ondersteunen en leiding te geven. Tijdens een latere vervolging, ditmaal
onder aanvoering van keizer Valerius (253-260), zou echter ook de bisschop van
Carthago als martelaar sterven. Cyprianus werd op 14 september 258 met het
zwaard gedood. In de acta proconsularia sancti Cypriani episcope et
martyris, opgenomen in Eenheid en eensgezindheid, wordt hiervan
op indrukwekkende wijze verslag gedaan, al moet opgemerkt worden dat deze
beschrijving grenst aan een hagiografie. In alle eenvoud en ootmoed ondergaat
de bisschop zijn straf: „Daar legde hij [d.i. Cyprianus] zijn wollen
schoudermantel af en knielde neer om tot de Heer te bidden.” En: „Zo stierf de
gezegende Cyprianus de marteldood.” (Acta proc. V.)
Als bisschop wist Cyprianus zich bewust van zijn hoge
roeping. Het was immers de bisschop die de eenheid van de kerk symboliseerde.
In zijn geschrift De ecclesiae catholicae unitate werkt hij
deze gedachte verder uit. In Cyprianus’ ecclesiologie is echter, zo merkt de
samensteller en inleider van Eenheid en eensgezindheid op,
sprake van een zekere tweeslachtigheid: „aan de ene kant ziet hij de Kerk als
een eenheid die stoelt op het unanieme gezag van haar bisschoppen […], aan de
andere kant beschouwt hij de Kerk als een verbond van plaatselijke gemeenten
die elk door een onafhankelijke bisschop worden geleid.” (13-14) Tweedracht in
de kerk werd door Cyprianus echter fel
bestreden: „de onverzoenbare en zware schuld aan tweedracht wordt zelfs niet
door het martelaarschap goedgemaakt. Wie niet in de Kerk is, kan geen martelaar
zijn. Wie haar, die ooit in het koninkrijk der hemelen zal heersen, verlaten
heeft, zal dat koninkrijk niet kunnen betreden.” (Un. 14) De kerk
is voor Cyprianus de plaats waar het heil wordt geschonken. Zowel in de
prediking als in de bediening van de sacramenten. Verschillende uitspraken over
de kerk, zullen bij latere theologen terugkeren, waaronder bij de reformator
Calvijn. In zijn vierde boek van de Institutie grijpt hij
terug op de kerkvader. Befaamd is Cyprianus’ uitspraak „wie de Kerk niet als
moeder heeft, kan God niet meer als vader hebben.” (Un. 6) De kerk
als moeder, daarover zegt Cyprianus: „Zij is één moeder die in ononderbroken
vruchtbaarheid nakomelingen voortbrengt. Uit haar schoot worden wij geboren,
met haar melk worden wij gevoed en met haar geest worden wij bezield.” (Un.
5)
Alleen al vanwege zijn traktaten waarin de kerkvader
de leer van de kerk en haar sacramenten behandelt, is Eenheid en
eensgezindheid buitengewoon de moeite waard. Het gunt de lezer een
blik in de praktijk van de kerk van de derde eeuw. Een goede inleiding op het
werk als geheel en de afzonderlijke inleidingen op de diverse geschriften maken
het werk zeer toegankelijk voor theologen, historici en de geïnteresseerde
leek. De prachtige en correcte zinnen waarin Cyprianus’ werk is vertaald, zijn
een genoegen om te lezen. Wellicht dat een zakenregister het geheel nog
toegankelijker zou maken als naslagwerk, evenals een uitgebreide inhoudsopgave op
de brieven. Dit werk wil echter gelezen worden en niet als naslagwerk in de
kast verdwijnen. De vorm en inhoud nodigen daartoe uit.
Cyprianus, Eenheid en eensgezindheid. 81
brieven en 2 traktaten. Vertaald uit het Latijn en toegelicht door Chris
Tazelaar. Uitgeverij Damon: Budel 2013. 614 blz. € 59,90