donderdag 6 februari 2014

Cyprianus, Eenheid en eensgezindheid. 81 brieven en 2 traktaten. Vertaald uit het Latijn en toegelicht door Chris Tazelaar


Voor de kerkvader Cyprianus (205-258) woog de eenheid en de eensgezindheid van de kerk bijzonder zwaar. Zozeer dat hij er een traktaat aan wijdde; De ecclesiae catholicae unitate (De eenheid van de katholieke kerk). In menig brief over de kerk spreekt hij van de eenheid en eensgezindheid die in haar zou moeten zijn. Hiermee wilde de kerkvader gaan in het spoor van Paulus, sterker; van Christus Zelf. 

De eenheid van de catholica werd aan verschillende kanten op de proef gesteld. Enerzijds waren er interne spanningen die voor de nodige verdeeldheid zorgden. Anderzijds was er de druk van de Romeinse overheid op de kerk. Het was keizer Decius die in 249/250 van alle inwoners van zijn rijk eiste dat zij eer zouden bewijzen aan de Romeinse goden en keizer, zo wilde hij de saamhorigheid binnen zijn rijk vergroten. Het was niet zozeer zijn bedoeling om met deze maatregel de christenen te treffen. Indirect trof hij hen echter wel, omdat zij vasthielden aan het exclusief dienen van hun Heer; Jezus Christus. De gevolgen van Decius’ besluit bleven niet uit. Al bleven vele gelovigen trouw aan hun belijdenis, zij werden daarom ook wel confessores genoemd, anderen hielden geen stand en zwichtten voor de Romeinse cultus. Sommigen van hen brachten gedwongen dierenoffers, zij werden de sacrifati oftewel offeraars genoemd. Anderen wisten hun eerbetoon te beperken tot een wierookoffer, zij werden daarom turificatie (wierookofferaars) genoemd. Een derde groep werd gevormd door de libellatici. Zij hadden hun verplichting tot offeren met geld afgekocht. Hoe men het echter ook wendt of keert deze christenen hadden in tegenstelling tot de stantes geen stand gehouden. Zij waren lapsi ofwel; afvalligen.

Lapsi
Over deze afvalligen schrijft Cyprianus in zijn traktaat De lapsis (De kwestie van de gevallenen). De term lapsi, zo merkt inleider Chris Tazelaar terecht op, kan inderdaad beter met ‘gevallen’ dan met ‘afvalligen’ vertaald worden. Deze lapsi waren weggegleden, gevallen of onderuitgegaan. Zij hadden zichzelf onder de immense druk van de keizer niet staande weten te houden. Voor hen die uitgegleden waren, was de weg terug naar de kerk niet afgesneden. In zijn traktaat, maar ook in tal van zijn brieven gaat de kerkvader in op de vraag hoe zij terug konden keren in de schoot van de kerk. De toon van zijn traktaat is pastoraal, maar ook bezorgd. Cyprianus staat een eenduidige lijn voor. Eensgezindheid, ook in dezen, is gewenst. De vervolging van de christenen was volgens Cyprianus deels aan henzelf te wijten. Hun rijkdom en hun wereldgezindheid hadden aanleiding gegeven tot deze onderdrukking. Tevens zag de kerkvader de vervolging als een beproeving; zouden de gelovigen daadwerkelijk standhouden? Euforisch beschrijft Cyprianus de overwinning van hen die standhielden: „Hoe verheugd ziet uw moeder, de Kerk, u terugkeren uit de strijd! Hoe gelukkig, hoe stralend opent zij haar poorten, opdat u in gesloten gelederen binnentreedt met de op de verslagen vijand behaalde trofeeën!” (De lapsis 2) Daartegenover staat de val van velen: „Over deze hemelse kransen van martelaren, deze geestelijke glorie van belijders, deze buitengewoon grote moed van broeders die zich staande hielden werpt één treurig feit zijn schaduw: het besef dat de gewelddadige vijand in zijn nietsontziende verwoesting uit ons binnenste een deel heeft losgerukt en ten val gebracht.” (De lapsis 4)

In scherpe bewoordingen werden de gevallenen terecht gewezen door de kerkvader: „De eerste dreigende woorden van de vijand waren nog niet verklonken of een groot aantal broeders verried zijn geloof.” (De lapsis 7) Zonder veel moeite hadden de gevallenen hun geloof afgezworen, zonder veel moeite probeerden zij weer terug te keren in de kerk. Hiertegen heeft Cyprianus echter bezwaar. Wanneer de jammerklacht verstilt, de herinnering aan de zonde verflauwt, de tranen over de verloochening opdrogen, dan verstommen ook de smeekbeden tot de ‘ernstig gekwetste Heer’. De kerkvader merkt op dat zo het lichaam en bloed van Christus wordt verwaarloosd en geminacht. Alleen onder belijdenis van hun diepe schuld en na handoplegging van de bisschop, kunnen zij –die van grote hoogte gevallen zijn–, terugkeren in de schoot van de kerk. ‘Een te laks streven naar verzoening’ staat Cyprianus tegen. In deze kwestie van de gevallenen had de kerkvader niet iedereen aan zijn kant. Niet alleen in het traktaat De lapsis, maar ook in menig brief komt Cyprianus hierover te spreken. Wanneer hij schrijft aan zijn ‘broeders priesters en diakenen te Carthago’ dan berispt hij hen omdat zij op een onacceptabele manier gevallenen weer toelaten tot de communie. Cyprianus dacht strenger dan sommige andere bisschoppen. Dit was niet alleen het geval inzake de gevallenen, maar ook wanneer ketters of scheurmakers terug wilden keren in de catholica. Eén van de vragen die rees, was of een doop die toegediend was door ketters, wel een geldige doop was. In epistel 69 wordt concreet ingegaan op de terugkeer van ex-novatianen. Moesten deze volgelingen van Novatianus –tegenbisschop van Cornelius van Rome– opnieuw worden gedoopt? Cyprianus benadrukt de eenheid en de enigheid van de katholieke kerk wanneer hij schrijft: „Als die wel van levend water de enige is en zich daarbinnen [d.i. binnen de kerk] bevindt, kan iemand die buiten staat door dat water niet levend gemaakt en geheiligd worden, want alleen aan degenen die binnen zijn is het volledig gebruik ervan en het drinken eruit toegestaan.” (Ep. 69. 2.1.)

Ecclesiologie
Gedurende de christenvervolging onder keizer Decius was Cyprianus’ eigen houding enigszins diffuus. De bisschop verkeert namelijk in een vrijwillige ballingschap buiten zijn woonplaats. In diverse brieven bemoedigt hij de achtergebleven gelovigen en spoort hij hen aan om standvastig te blijven. Deze ‘beminde broeders’ groet hij hartelijk. Verlangend naar een weerzien schrijft hij: „Wat zou voor mij zoeter en mooier kunnen zijn dan dat ik op dit moment uw lippen mocht kussen die met glorieuze woorden uw geloof in uw Heer hebben beleden?” (Ep. 6. 1.1.) De ballingschap die Cyprianus in 250 vrijwillig koos, was niet uit lafheid of angst. In diverse brieven spreekt hij hierover en legt hij verantwoording af. In een droom is hij door God Zelf gewaarschuwd. Het zou beter zijn om op een afstand de gelovigen te ondersteunen en leiding te geven. Tijdens een latere vervolging, ditmaal onder aanvoering van keizer Valerius (253-260), zou echter ook de bisschop van Carthago als martelaar sterven. Cyprianus werd op 14 september 258 met het zwaard gedood. In de acta proconsularia sancti Cypriani episcope et martyris, opgenomen in Eenheid en eensgezindheid, wordt hiervan op indrukwekkende wijze verslag gedaan, al moet opgemerkt worden dat deze beschrijving grenst aan een hagiografie. In alle eenvoud en ootmoed ondergaat de bisschop zijn straf: „Daar legde hij [d.i. Cyprianus] zijn wollen schoudermantel af en knielde neer om tot de Heer te bidden.” En: „Zo stierf de gezegende Cyprianus de marteldood.” (Acta proc. V.)

Als bisschop wist Cyprianus zich bewust van zijn hoge roeping. Het was immers de bisschop die de eenheid van de kerk symboliseerde. In zijn geschrift De ecclesiae catholicae unitate werkt hij deze gedachte verder uit. In Cyprianus’ ecclesiologie is echter, zo merkt de samensteller en inleider van Eenheid en eensgezindheid op, sprake van een zekere tweeslachtigheid: „aan de ene kant ziet hij de Kerk als een eenheid die stoelt op het unanieme gezag van haar bisschoppen […], aan de andere kant beschouwt hij de Kerk als een verbond van plaatselijke gemeenten die elk door een onafhankelijke bisschop worden geleid.” (13-14) Tweedracht in de kerk werd door Cyprianus echter fel bestreden: „de onverzoenbare en zware schuld aan tweedracht wordt zelfs niet door het martelaarschap goedgemaakt. Wie niet in de Kerk is, kan geen martelaar zijn. Wie haar, die ooit in het koninkrijk der hemelen zal heersen, verlaten heeft, zal dat koninkrijk niet kunnen betreden.” (Un. 14) De kerk is voor Cyprianus de plaats waar het heil wordt geschonken. Zowel in de prediking als in de bediening van de sacramenten. Verschillende uitspraken over de kerk, zullen bij latere theologen terugkeren, waaronder bij de reformator Calvijn. In zijn vierde boek van de Institutie grijpt hij terug op de kerkvader. Befaamd is Cyprianus’ uitspraak „wie de Kerk niet als moeder heeft, kan God niet meer als vader hebben.” (Un. 6) De kerk als moeder, daarover zegt Cyprianus: „Zij is één moeder die in ononderbroken vruchtbaarheid nakomelingen voortbrengt. Uit haar schoot worden wij geboren, met haar melk worden wij gevoed en met haar geest worden wij bezield.” (Un. 5)

Alleen al vanwege zijn traktaten waarin de kerkvader de leer van de kerk en haar sacramenten behandelt, is Eenheid en eensgezindheid buitengewoon de moeite waard. Het gunt de lezer een blik in de praktijk van de kerk van de derde eeuw. Een goede inleiding op het werk als geheel en de afzonderlijke inleidingen op de diverse geschriften maken het werk zeer toegankelijk voor theologen, historici en de geïnteresseerde leek. De prachtige en correcte zinnen waarin Cyprianus’ werk is vertaald, zijn een genoegen om te lezen. Wellicht dat een zakenregister het geheel nog toegankelijker zou maken als naslagwerk, evenals een uitgebreide inhoudsopgave op de brieven. Dit werk wil echter gelezen worden en niet als naslagwerk in de kast verdwijnen. De vorm en inhoud nodigen daartoe uit.

Cyprianus, Eenheid en eensgezindheid. 81 brieven en 2 traktaten. Vertaald uit het Latijn en toegelicht door Chris Tazelaar. Uitgeverij Damon: Budel 2013. 614 blz. € 59,90