woensdag 20 maart 2013

Willem Balke, Jan C. Klok, Willem van 't Spijker (red.), Théodore de Bèze

Uitgeverij Kok is al enige tijd bezig met een serie geïllustreerde uitgaven van overzichtswerken van belangrijke reformatoren. Eerder waren Johannes Calvijn en Guido de Bres aan de beurt en nu is er een werk gewijd aan de persoon van Theodorus Beza. Het heeft als titel de Franse naam van Beza: Théodore de Bèze en als ondertitel Zijn leven en werk. Het is verschenen onder redactie van Willem Balke, Jan C. Klok en Willem van 't Spijker. 

Theodorus Beza (1519-1605) is altijd voor velen een bijna onbekende gebleven, maar al te vaak stond hij in de schaduw van Calvijn. Het lijkt er daardoor op alsof hij slechts een rol van weinig belang speelde. De indrukwekkende uitgave die voor ons ligt toont overtuigend het tegendeel aan. In een uitgebreide biografie en vele artikelen wordt de veelzijdigheid van deze Reformator voor het voetlicht gebracht. Beza was net als Calvijn een Fransman. Geboren in Vézelay, onderwezen in Parijs en Orlèans. Lange tijd heeft hij als naaste medewerker van Calvijn in Genève gewerkt. Na diens dood werkt hij daar nog vele jaren lang als zijn opvolger en gaat verder in diens theologisch spoor. Veel en belangrijk werk heeft hij verricht ten dienste van de zaak van de Reformatie. Zijn Confession de la foy chrestienne (1559) kende vele herdrukken. Sporen ervan zijn te vinden in de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus. We ontmoeten hem echter niet alleen als theoloog maar ook als filoloog (hij verzorgde een groot aantal tekstedities van het Grieks Nieuwe Testament), als satiricus (regelmatig nam hij de Roomse Kerk op de hak) en als dichter (in opdracht van Calvijn dichtte hij vele Franse psalmen). Beza was een veelzijdig persoon en zijn blijvende betekenis mag dan ook niet onderschat worden. Drs. J.C. Klok geeft hem de titel ambassadeur van de Reformatie' en prof. dr. W. Balke noemt hem 'een buitengewoon getalenteerd theoloog'. Beza verdiend eigen aandacht en met deze publicatie krijgt hij die ook. 

De grondslag van het boek wordt gevormd door een vertaling van de biografie over Beza door Alain Dufour, Théodore de Bèze: Poète et théologien, uitgegeven in 2006. Dit werk heeft men vertaald en enigszins aangepast. Of het door de vertaling of door het origineel komt weet ik niet, maar de biografie leest niet echt prettig. Deze hoofdtekst wordt telkens onderbroken door een groot aantal artikelen van verschillende auteurs. Telkens ook moet men daardoor een aantal bladzijden verder bladeren opzoek naar het vervolg van de hoofdtekst. Ook dit bevorderd de leesbaarheid van de biografie niet. In de artikelen worden door een flink aantal internationale deskundigen diverse thema's uit het leven en werk van Beza nader belicht. Af en toe overlappen de artikelen en de biografie elkaar, maar dit werd niet als storend ervaren. Meestal zijn de artikelen vooral aanvullend. Verder wordt de tekst van de biografie ook nog onderbroken door een drietal intermezzo's. Ook dit blijken verzamelingen van artikelen te zijn rondom een bepaald thema. Een enkele keer komt hier ook Beza zelf aan het woord. Zo vinden we tot onze verrassing de tekst van twee bijdragen van Beza aan de congrégations die in Geneve gehouden werden, voor het eerst vertaald door prof. dr. E.A. de Boer en hier gepubliceerd. Aangezien normaal gesproken alleen de bijdragen van Calvijn aan deze Bijbelbesprekingen genoteerd werden is dit zeker uniek te noemen. 

Al met al is er deze bundel heel wat te vinden omtrent de persoon van Beza. Alles bij elkaar maakt het de indruk van een luxe uitgevoerde en rijk geïllustreerde knipselmap, aangevuld met een biografie. Dit geeft direct het sterke en zwakke van het boek aan. Aan de ene kant krijgt men soms het gevoel van de bomen het bos niet meer te zien, aan de andere kant is er waarschijnlijk geen werk dat op zo'n veelzijdige wijze de persoon van Beza belicht. Wie het leest kan niet anders dan onder de indruk raken van deze man die pastor, dichter, pedagoog en diplomaat tegelijk was maar toch vooral ook theoloog en als zodanig van onmisbare betekenis is geweest voor de Reformatie. 

Willem Balke, Jan C. Klok, Willem van 't Spijker, Théodore de Bèze, Zijn leven en werk, Kok, Kampen, 480 blz., € 39,90.

dinsdag 5 maart 2013

A.J. Kunz, Als een prachtig boek. Nederlandse geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie

Het motto „To see things their way”, ontleend aan Q. Skinner, dat A.J. Kunz aan zijn proefschrift meegaf, vormt de rode draad door zijn studie. Het is de hermeneutische sleutel waarmee hij artikel twee van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) wil verstaan. Voortdurend stelt de promovendus zichzelf de vraag; wat was de oorspronkelijke bedoeling van de auteur. Dit leidt tot de centrale vraagstelling in zijn proefschrift: „welke uitleg is de meest waarschijnlijke auteurs- intentionele interpretatie?” (19)

De Katwijkse predikant A.J. Kunz is de eerste promovendus aan wie prof. dr. G. van den Brink de doctorsbul mocht overhandigen. Dit gebeurde op 13 februari jongstleden, in de senaatszaal van de Universiteit Leiden. Het aardige is dat Van den Brink zelf in 2007 zijn inaugurele rede hield over ditzelfde geloofsartikel. Onder de titel ‘als een schoon boec’ sprak hij over de twee boeken. Te weten: het boek der natuur en de Heilige Schrift. Kunz ging verder in het spoor van zijn promotor en heeft een zeer gedegen studie geschreven, die zich bevindt op het grensgebied tussen historische- en systematische theologie.

Methode
In het eerste hoofdstuk geeft de auteur een methodische verantwoording. Hij wil de opsteller van de NGB recht doen en artikel 2 lezen zoals bedoeld door de opsteller. Tegelijkertijd is hij zich ervan bewust dat de auteursintentionele hermeneutiek niet geheel onomstreden is in ‘de hedendaagse continentale hermeneutiek’. De vraag die door critici opgeworpen wordt, is „of de intenties van de auteur met betrekking tot een tekst wel achterhaald kunnen worden en of de bedoeling van de oorspronkelijke auteur van betekenis is voor de uitleg van de tekst.” (21-22) Kunz formuleert dan ook een aantal voorwaarden waaraan een dergelijke interpretatie moet voldoen. Zo komt hij tot een definitie van wat hij noemt een ‘auteursintentionele interpretatie’. Het gaat hem erom een oordeel te geven over wat de auteur met de tekst wilde zeggen of bewerkstelligen. Om tot een dergelijk oordeel te komen, moet dan onderzoek gedaan worden naar primaire bronnen en naar de context van deze bronnen.
Wil er recht gedaan kunnen worden aan de schrijver van de NGB, dan zal eerst onderzocht moeten worden wie de opsteller was van deze confessie. Kunz bevestigt dat de NGB is geschreven door Guy de Brès rond het jaar 1561. Het is een apologetisch geschrift en un commun accord; het geeft uitdrukking aan het belijden van vele gereformeerde gelovigen uit de zestiende eeuw. Dit belijden wil op haar beurt niet op zichzelf staan, maar valt volgens de Brès zelf samen met het belijden van de vroegchristelijke kerk. Dat geeft de confession de foy een katholiek karakter.

Barth
Om helder te krijgen wat de eigenlijke bedoeling van Guy de Brès is geweest, gaat Kunz eerst na hoe dit artikel is geïnterpreteerd door anderen. Een representatieve selectie interpretaties wordt behandeld in hoofdstuk drie en vier. Zo komen in het derde hoofdstuk onder andere aan bod: S. Maresius met zijn geschrift Foederatum Belgium Orthodoxum (1652), B. Bekker: De Leere der Gereformeerde Kerken (1696) en het bekende werk van A. Rotterdam: Zions Roem en sterkte (1755). In het vierde hoofdstuk wordt echter een breuk in de receptie zichtbaar. Deze breuk voltrekt zich bij de Zwitserse theoloog Karl Barth. Heel terecht spreekt Kunz dan ook van een receptie voor en na Barth.
Karl Barth koesterde grote bezwaren tegen het tweede artikel van de NGB, omdat daarin sprake zou zijn van een natuurlijke theologie. Overigens merkt Kunz heel terecht op dat in Barths afwijzing een bepaalde ontwikkeling is aan te wijzen. Wel is duidelijk dat „de ontkenning van reële godskennis via de geschapen werkelijkheid een constante is in Barths theologie.”(99) Natuurlijke kennis van God is volgens hem een hypothetische mogelijkheid, „die slechts realiter zou zijn si integer stetisset Adam.” (idem.) Barth legt daarentegen alle nadruk op de Woordopenbaring. Gaandeweg wordt de toon scherper en in zijn Kirchliche Dogmatik II/1 (1940) neemt hij expliciet afstand van NGB 2, omdat hij meent dat daarin sprake is van een twee bronnenleer en dus van natuurlijke theologie. Zelfs de reformatoren blijven niet gevrijwaard van kritiek, Barth betitelt hen als 'Inkonzequenzen'. De promovendus stelt echter vragen bij de uitleg van Barth; is zijn kritiek wel terecht? Is er inderdaad sprake van een tweebronnenleer in artikel twee van de NGB en daarmee een afwijking van het reformatorische denken over de openbaring?

Reformatie
De stelling die Barth in heeft genomen, wordt door velen van zijn tijdgenoten overgenomen. Zelfs de jonge A.A. van Ruler gaat in zijn spoor. Tegen de achtergrond van de tijd valt de kritiek van Barth goed te begrijpen. Het Nazisme met haar spreken over ‘blut und boden’ laat de duistere kant zien van de natuurlijke theologie. Dat neemt niet weg dat bij het inlezen van natuurlijke theologie in de NGB sprake is van een anachronistische interpretatie, aldus Kunz in navolging van R.A. Muller. De vraag is echter; wat was de eigenlijke intentie van de auteur van de tekst. Daarmee zijn we weer beland bij de auteursintentionele kwestie. Volgens Kunz is er geen sprake van twee bronnen van openbaring, maar van twee middelen waardoor God gekend kan worden. Met deze stellingname heeft hij de oorspronkelijk tekst van de NGB aan zijn kant, daarin wordt immers gesproken over deux moyens (twee middelen). Als eerste wordt het boek der natuur genoemd en ten tweede de Bijbel. Daarbij gaat de scheppingsopenbaring, aldus Kunz, structureel vooraf aan de bijzondere openbaring. Daarnaast legt hij heel terecht de nadruk op de comparatief in artikel twee. Het kennen van God uit de Schrift is zowel kwantitatief als kwalitatief een ander kennen dan het kennen uit het boek van de natuur. Samengevat: „Het Boek der Natuur leert ons dat God is (als bevestigend antwoord op de vraag an sit Deus), de Bijbel leert ons wie en hoedanig Hij is (quis et qualis sit Deus)." (347)
Om zijn stelling te staven wordt artikel twee geplaatst in de context van de vroegreformatorische theologie. Met name Calvijn en zijn Institutie zijn hierbij van groot belang. Guy de Brès blijkt geen nieuwlichter te zijn geweest. Melanchton, Bullinger, Bucer en Calvijn erkennen allen dat het bestaan van God afgeleid kan worden uit de bestaande werkelijkheid. Wel merkt Calvijn fijntjes op dat we een bril nodig hebben om tot een heldere kijk te komen. Dat neemt niet weg dat de mens niet te verontschuldigen is voor zijn ongeloof. Hij had immers uit de hem omringende werkelijkheid af kunnen lezen dat God bestaat. De exegese van Romeinen 1 neemt in de bewijsvoering een centrale plaats in. Voor de soteriologische godskennis daarentegen is het eerste boek niet voldoende, daarin stemmen de reformatoren ook overeen. De comparatief in artikel 2 is daarom cruciaal (G. van Brink); in de Schrift geeft God zich namelijk volkomen te kennen.

Proeve
Dr. A.J. Kunz heeft zijn bekwaamheid in deze proeve duidelijk betoond. Het is een boeiend en methodisch sterk proefschrift. De promovendus heeft vele primaire en secundaire bronnen bestudeerd en deze verwerkt in een consistent betoog. De ondertitel van het boek is een vlag die niet de hele lading dekt. Weliswaar plaatst Kunz artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie en wil hij daarmee de auteur van het artikel recht doen, maar de lijnen worden verder getrokken. Feitelijk geeft de schrijver een theologie-historisch overzicht van de receptie van artikel twee vanaf het ontstaan tot en met de eenentwintigste eeuw. De cirkel kan echter nog wijder getrokken worden. Kunz geeft in feite een overzicht van het denken (vanaf de vroege kerk tot en met het heden) over de middelen waarmee de mens tot kennis van God kan komen. Daarmee snijdt hij –getuige het laatste hoofdstuk van zijn studie– een nog steeds actueel thema aan. Dit proefschrift smaakt naar meer. Wellicht dat de doctor, naast zijn drukke werkzaamheden als predikant, ruimte kan vinden om zijn auteursintentionele hermeneutiek ook op andere artikelen van de NGB toe te passen. 

A.J. Kunz, Als een prachtig boek. Nederlandse geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie, Boekencentrum Academic, Zoetermeer 2013. 406 blz., € 34.90

vrijdag 1 maart 2013

Arnold Huijgen, John Fesko en Aleida Siller (red.), Handboek Heidelbergse Catechismus



De keurvorst van de Palts, Frederik III, zal op 19 januari 1563, toen hij door zijn handtekening de Heidelbergse Catechismus officieel bekrachtigde, niet hebben kunnen vermoeden dat 450 jaar later, ergens in de Nederlanden, een handboek zou verschijnen over dezelfde catechismus. En toch is dit precies wat er gebeurd is. Het catechetisch leerboek uit de Palts is in die jaren uitgegroeid tot een belangrijk confessioneel document, waar velen nog elke dag troost uit putten. Hoe kan het dat dit ene werkje te midden van vele anderen, zoveel invloed heeft gekregen dat het 450 jaar na dato de komst van een handboek rechtvaardigt? En wat is de relevantie van die oude catechismus voor vandaag? Om deze twee vragen draait het eigenlijk in het Handboek Heidelbergse Catechismus. 

Aanleiding en opzet 
Het handboek is verschenen onder redactie van Arnold Huijgen, John Fesko en Aleida Siller. Directe aanleiding is het 450-jarig bestaan van de Heidelbergse Catechismus. Het is uitgegeven bij uitgeverij Kok, in samenwerking met de stichting Refo 500. Ten opzichte van eerder verschenen handboeken wil dit boek allereerst een overzicht bieden van de laatste resultaten van het historisch en theologisch onderzoek. Ten tweede wil het ook de actualiteit en de relevantie van de catechismus voor vandaag benadrukken. Deze beide zaken samen rechtvaardigen aldus de samenstellers het verschijnen van een nieuw handboek Heidelbergse Catechismus. 
Het boek is samengesteld uit vierendertig artikelen geschreven door een totaal van zesendertig verschillende auteurs uit Nederland, Amerika en Duitsland. De artikelen zijn ingedeeld in drie delen. Allereerst een historisch deel, waarbij in veertien artikelen, de achtergrond, het ontstaan en de receptie van de catechismus wordt besproken. Opvallend is hierin het artikel over het auteurschap, waarin vooral de these verdedigd wordt dat de totstandkoming een teamproject was. In de tweede plaats een theologisch deel waarin de Heidelberger op een aantal theologisch thema's wordt onderzocht. Dit bevat ook een interessant artikel getiteld 'thema's waar de HC over zwijgt.' Tenslotte volgt er in de derde plaats een praktisch deel. Hierin een zestal artikelen over onder andere de rol van de catechismus bij het geloofsonderwijs en in de prediking. Het boek sluit af met een artikel over relevantie van de Heidelbergse Catechismus van de hand van de belangrijkste redacteuren Arnold Huijgen en John Fesko. Met de opzet van het boek heeft men gepoogd de hele breedte van onderzoek naar de Heidelberger weer te geven en zich niet beperkt tot bijvoorbeeld alleen het historische aspect. In eerdere studies uit Apeldoorn werd een soortgelijke insteek gekozen. Studies over onder andere de doop en het avondmaal kenden eveneens de opzet van een historisch, theologisch en praktisch deel. Het lijkt erop alsof deze opzet, na eerder succes, hier opnieuw is toegepast. 

Wetenschappelijk, internationaal en leesbaar 
Wetenschappelijk, internationaal en leesbaar, dat pretendeert het boek te zijn. Aan de hand van deze drie woorden willen we dit boek aan een nader onderzoek onderwerpen. Allereerst wat betreft het wetenschappelijke. Bij het samenstellen heeft men gepoogd om de grootste kenners van de catechismus samen te brengen, die elk vanuit hun eigen specialisme de catechismus belichten. Dit maakt dat er een breed palet aan auteurs en onderwerpen voorbijkomen. Het handboek presenteert zo de laatste stand van zaken in het onderzoek naar de catechismus. Veel nieuw onderzoek moet men dan ook niet verwachten in dit handboek. Wat men krijgt is een samenbundeling van het meest recente onderzoek, dat los van elkaar ook elders te vinden zal zijn. Dit is mijns inziens ook het grootste winstpunt van dit handboek: een snelle toegang tot het meest recente onderzoek. Achter elk hoofdstuk is een literatuuroverzicht toegevoegd waar de geïnteresseerde lezer meer kan vinden. Dit maakt het handboek tot een goed beginpunt van verder studie. Dit 'overzichtskarakter' van het boek heeft overigens ook nadelen. Sommige artikelen uit het historisch deel krijgen hierdoor wel een wat encyclopedisch karakter. Soms krijgen we weinig meer dan een opsomming van de vele edities en uitgaven uit een bepaalde tijdsperiode, met een analyse van één alinea. Voor de meeste lezers zal dit minder relevant zijn. Overigens zijn niet in alle gevallen de auteurs op de hoogte van elkaars werk. Zo spreekt Op 't Hof in zijn bijdrage over Ursinus als degene die een verklaring van de catechismus heeft opgesteld (102), terwijl in een eerder artikel werd aangetoond dat het bekende Schatboek juist niet door hemzelf is opgesteld, maar slechts gebaseerd op een aantal collegedictaten (86). 

In de tweede plaats het internationale karakter. Dit komt naar voren in het feit dat men naast deze Nederlandse versie ook een Duitse en Engelstalige editie in voorbereiding heeft. De meewerkende auteurs, zesendertig in totaal, vormen zelf ook een internationaal gezelschap. Vijftien komen uit het Nederlandse taalveld, twaalf uit het Duitse taalveld en negen uit de Engelstalige wereld. Dit geeft direct al iets aan van het verspreidingsgebied en huidige waardering van de catechismus uit Heidelberg. In een aantal artikelen in het historische deel wordt deze verspreiding en huidige waardering overigens uitgebreid voor het voetlicht gehaald. Hier dus expliciet niet alleen aandacht voor de Nederlandse context, maar ook voor de context daarbuiten. Al ligt de focus wel op Nederland, omdat juist daar de catechismus van zo'n grote invloed is geweest en nog steeds is. 

Ten derde pretendeert het handboek ook leesbaar te zijn. Met leesbaar bedoelt men dat het eveneens geschikt is voor een breder publiek dan alleen theologen. Om deze reden bevat het boek geen voetnoten, wel vinden we literatuurverwijzingen in de tekst zelf en aan het einde van elk hoofdstuk. De meeste artikelen zijn ook voor minder ingeleide lezers goed te volgen. Ook voor wat betreft de lengte van de artikelen is gelet op de leesbaarheid. Elk artikel bestaat uit iets meer dan tien bladzijden, dit maakt het ook voor de moderne, snel afgeleide, lezers goed behapbaar. 

Tenslotte 
Een algemeen oordeel vormen over de inhoud van een samengesteld handboek is nog niet zo eenvoudig. De bijdragen verschillen qua relevantie, niveau en leesbaarheid. Wat opvalt bij al de auteurs is de positieve insteek die men kiest. De auteurs dragen de catechismus een warm hart toe, zo is te merken. Het is dus geen kritisch handboek geworden, maar vooral een positief handboek dat vanuit een binnenperspectief de relevantie van de catechismus wil benadrukken en dienstbaar aan de kerkelijke praktijk waarin de catechismus nog steeds functioneert. Van hieruit bezien is het handboek zeker geslaagd. Wie de catechismus in de praktijk gebruikt, zal vaak even naar dit handboek grijpen voor een snel overzicht van belangrijkste thema's en discussies. Een uitgebreid naam- en zaakregister, alsmede een register op de vragen en antwoorden van de Heidelbergse Catechismus, maken het nog meer toegankelijk. Jammer is het dat een structuuroverzicht en -analyse van de catechismus ontbreekt.

Arnold Huijgen, John Fesko en Aleida Siller (red.), Handboek Heidelbergse Catechismus, Kok, Kampen,  447 blz., € 49,50