woensdag 20 november 2013

Henk Vreekamp. Als Freyja zich laat zien. De code van het christendom

„Drievoudig is de christen in beeld”, aldus theoloog en schrijver dr. Henk Vreekamp (1943): „Als partner van de heiden […],als bondgenoot van de jood […] en als wandelaar tussen jood en heiden […]” (9) De verhouding tussen deze drie personen; jood, heiden en christen, staat centraal in het laatste deel van Vreekamps Veluwe-trilogie.
Al eerder verscheen van de hand van Vreekamp een tweetal boeken over de jodendom, heidendom en christendom in relatie de Veluwe. In 2003 werd Zwijgen bij volle maan gepubliceerd. Dit werk droeg de veelzeggende ondertitel Veluwse verkenning van Edda, Evangelie en Thora. Onder de intrigerende titel De Tovenaar en de Dominee, verscheen in 2010 het tweede deel van Vreekamps trilogie. Opnieuw blijkt de hervormde emeritus-predikant, die gevestigd is op de Veluwe, geboeid te zijn door het genoemde drietal en wil hij verantwoording afleggen van zijn omgang  met hen. De context waarin de omgang met jood, heiden en christen plaatsvindt en de vorm waarin de verantwoording wordt afgelegd, lijkt eveneens op elkaar. Telkens verlaat dr. Vreekamp de studeerkamer om lange voettochten te maken over de Veluwe. Een streek waar christendom, maar ook jodendom en zelfs heidendom aanwezig blijken te zijn.

Ic gelyfe
Het derde deel van zijn trilogie laat Vreekamp starten in het centrum van Epe, aan de voet van de grote of Sint-Maartenskerk. Daar wordt aan Freyja een stuk perkament overhandigd door „een vrouw, gehuld in diepdonker paars, het gezicht verborgen achter een masker.” (13) In rode letters staat bovenaan het vel geschreven se lӕsse creda oftewel ‘het kleine credo’. Het betreft niet de Latijnse of de Nederlandse weergave van de twaalfartikelen –ook wel het Apostolicum– genoemd, maar een weergave in het oud-Angelsaksisch. Het was de monnik, leraar en schrijver Ӕlfric van Eynsham (±955- ±1020) die onder andere het Apostolicum vanuit het voor de leken onbegrijpelijke Latijn vertaalde in hun moederstaal. Zo kreeg ook de heiden de twaalfartikelen in handen. Hetzelfde gebeurt nu met Freyja. Zij staat symbool voor het oude heidendom dat met de belijdenis in handen onderweg gaat en christendom –maar ook jodendom– confronteert met tal van vragen.
De vorm waarin het betoog van Vreekamp is gegoten, houdt het midden tussen fictie en non-fictie. De auteur beweegt zich op de grens van een verhalende, bijna literaire compositie en een verklaring van het Apostolicum, zoals deze al eerder is gegeven door tal van theologen. Enerzijds maakt dit het boek uiterst goed leesbaar. Anderzijds kan deze stijl bevreemdend op de lezer overkomen. Betreft het nu een roman of een theologische studie? Wellicht dat dit hoort bij Vreekamps manier van theologiseren. Het moet niet te snel tot antwoorden komen, de vragen op zichzelf zijn al uiterst belangrijk en de moeite van het stellen waard. Zo vangt ook Freyja weifelend haar zoektocht aan: „Daar staat zij. Het perkament in de hand. Zij spelt de beginwoorden, letter voor letter: Ic gelyfe… Verder komt zij niet.” (15)

Heliand
De tocht die Freyja maakt, is geen eenzaam avontuur. Zij wordt telkens vergezeld door één van de twaalf apostelen. Zoals ook geloven geen individuele onderneming is, maar een collectief gebeuren. Voor Henk Vreekamp staat ‘ik geloof’ ook voor wij geloven. „Waarin wordt geloofd?”, zo vraagt Freyja zich op een zonnige morgen in de herfst af. Het credo begint met ik geloof in God. Vanuit het Nieuwe Testament zou, aldus Vreekamp, ook gezegd kunnen worden; ik geloof naar God toe. „Niet ‘ik geloof dat God bestaat’ en vervolgens blijf ik gewoon staan waar ik sta. Geloven is een beweging in de richting van God. Bij de goden vandaan, richting de God van Israël” (37), zo betoogt de auteur. De gelovige is een pelgrim die op weg is naar God. „Ben ik gisteren soms begonnen aan een pelgrimstocht naar deze God?” (idem), zo vraagt Freyja zich mijmerend af.
De heidense cultuur wordt door Vreekamp uiterst serieus genomen, dat bleek ook uit zijn eerdere boeken. De bronnen van deze religie kent hij goed. In dezen doet hij denken aan de bekende theoloog K.H. Miskotte (1894- 1976). Enige verwantschap valt hen beiden niet te ontzeggen, ook al blijft Miskotte op de achtergrond. Andere theologen worden wel expliciet geciteerd. Zo wordt in het artikel over de kerk, door Vreekamp ‘de heilige gemeente, en de heilige gemeenschap’ genoemd, dr. J. Koopmans (1905-1940) sprekend ingevoerd. Hij sprak over de kerk als „de plaats, waar Christus met zondaren wil samenwonen.” (273) Vreekamp citeert echter breed. Diverse stemmen uit de joodse en christelijke traditie laat hij klinken.  
Wanneer het geloofsartikel and ic gelyfe on Hӕlend Crist (en ik geloof in de helende Christus. De Heiland Christus) ter sprake komt dan refereert Vreekamp aan de Oudsaksische vertaling van het evangelie zoals weergeven in het epische gedicht De Heliand (± 825). Gaandeweg wordt het verschil tussen de Heliand en het evangelie duidelijk. In deze oudsaksische weergave zijn tal van heidense elementen ingeslopen. De lijdende Christus moet plaats maken voor een sterke held. Niet alleen in dit epos, maar ook in tal van kerkelijke gebruiken bespeurt Vreekamp heidense trekken. Zo trekt hij een vergelijking tussen de kinderdoop en een Germaans naamgevingsritueel waarin ook het kind met enkele druppels water wordt besprenkeld.

Sy hit swa
Zoals in navolging van de Apostolische Geloofsbelijdenis wordt begonnen met ‘ik geloof’, zo eindigt de zoektocht van Freyja met ‘sy hit swa’ oftewel ‘amen’. De apostel Mattias geeft hierbij de nodige uitleg: „Het woord amen gaat terug op het Hebreeuwse ameen. En als je de bron van het woord zoekt, speur dan niet de aarde af, ga meteen naaf God. God is genoemd de God van amen. De betrouwbare God.” (325) Zo houdt Israël God voor dé Amen. Vreekamp: „Israël be-aamt de beloften van God. Zó is het. Zó, en niet anders.” (326) Uiteindelijk zal ook Freyja’s amen klinken. In helder morgenstem zegt ook zij aan het einde van haar zoektocht: „sy hit swa.”

Henk Vreekamp, Als Freyja zich laat zien. De code van het christendom. Boekencentrum: Zoetermeer 2013. 366 blz. € 19,90.

maandag 11 november 2013

Hans Küng, Het jodendom. Wezen, geschiedenis en toekomst.

Voor ons ligt een lijvig boekwerk van de bekende theoloog Hans Küng. Het is een van de delen van een trilogie. De andere delen gaan over het christendom en de islam. Weinig mensen bezitten de kennis en kunde om de drie abrahamitische religies zo grondig te kunnen beschrijven. Küng heeft daarnaast nog de gave om dit te doen op een wijze die voor velen toegankelijk is. De vele pagina’s informatie lezen prettig. Er is gebruik gemaakt van ‘didactische hulpmiddelen’ om de tekst leesbaar te maken. Schema’s, grafieken, kaarten en veel korte hoofdstukaanduidingen zorgen er inderdaad voor dat dit lukt. Het meest opvallende is wel de accentuering in de tekst. Veel woorden staan dikgedrukt. In de Nederlandse vertaling roept dit soms vraagtekens op, maar meestal geeft het ook wel helderheid.

Opbouw
Hoe is het boek opgebouwd? Küng wil de ‘paradigmatheorie’ (een theorie van T.S. Kuhn (1922-1996)) toepassen op het behandelen van religies. Deze paradigma’s vallen niet samen met de hoofdstukken uit het boek. Het boek bevat drie grote delen. Het eerste deel gaat over ‘het nog actuele verleden’. Dit deel behandelt de geschiedenis van het volk Israël, voornamelijk vanuit de gegevens van de Hebreeuwse Bijbel. Küng gaat hierbij helemaal uit van bronnentheorie van Welhaussen (men splitst de OT-boeken op in vier lagen die men noemt J, E, P, Dt). Wanneer hij bijvoorbeeld de persoon van Mozes behandeld, zegt hij: ‘Het staat buiten kijf dat het Mozesbeeld in de verschillende Pentateuchlagen een niet onaanzienlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Van bode van Jahwe (J), volksleider (E), en wonderdoener (JE) tot wetgever (Dt) en plaatsvervanger van God (P). Hij onderscheidt zes paradigma’s: Het stammenparadigma in de tijd van Mozes; het rijksparadigma in de tijd van David en Salomo; het theocratieparadigma in de tijd van Erza en Nehemia; het rijks-synagogaal paradigma tijdens de Middeleeuwen; het assimilatieparadigma ten tijde van de moderniteit; en nu zou er sprake zijn van een paradigma van de na-moderniteit. Er is kritiek geweest op deze benadering maar die weerlegt hij ook in dit boek. In deel twee gaat Küng in op de uitdagingen van vandaag de dag. Hier behandelt hij de afschuwelijke geschiedenis van de Holocaust en de gevolgen ten aanzien van de staat van Israël en de verhouding christenen tot joden. Hij houdt christenen een spiegel voor. Waren het de joden die Jezus kruisigden? ‘Hij werd naar Romeinse gewoonte gekruisigd’ (392). En: ‘niet ‘de’ joden hebben Jezus gekruisigd’ (394). Er is geen sprake van collectiviteit. In het derde deel behandelt Küng de mogelijkheden voor de toekomst. Wat doet het jodendom met het postmodernisme? Hoe moet het met de staat Israel? En kan men nog spreken over God na de Tweede Wereldoorlog? Nadrukkelijk komt Küngs eigen verlangen naar voren: Shaloom voor de stad die voor de drie abrahamitische religies heilig is: Jeruzalem (660). Zijn oplossing: Christenen zijn niet territoriaal, maar alleen persoonlijk met Jeruzalem verbonden. Dan blijven alleen joden en moslims over. Hij pleit voor een twee vlaggen oplossing. Dezelfde hoofdstad voor joden en moslims, die niet splijt, maar verbindt! Net als Rome, waarin de Vaticaanse en Italiaanse vlag wapperen.

Doel
Küng doet niet geheimzinnig over het doel van dit boek. Hij zoekt de oecumene tussen de drie godsdiensten. Het hele boek is uiteindelijk een grote trialoog. Laten we daar een voorbeeld van geven. Wanneer Kühn de profeten behandeld, geeft hij aan wat het werk van een profeet is. Eerst zoekt hij dan naar de joodse idee van een profeet. Vervolgens gaat hij op zoek naar wat christenen en islamieten verstaan onder een profeet. Daaruit trekt hij de conclusie: alle drie de religies zijn ‘profetische religies in eminente zin’ (124). Vanwege dit standpunt zijn voor hem de verhalen tot en met Abraham zeer interessant, omdat deze verhalen de gezamenlijke basis vormen voor de drie religies. Adam is ‘mens’. Geen christen, geen jood, geen moslim, maar mens. Dat is het gemeenschappelijke uitgangspunt. En bij Noach gaat dat verder. Het eerste verbond dat God sloot was met Noach. Wat is dit voor verbond? ‘Een mensheidsverbond, geen onderscheid in rassen, klassen, en godsdiensten’(63). De regenboog staat tenslotte om de hele schepping? Hans Küng geeft op boeiende wijze een helder en compleet overzicht van het jodendom. Echter, wanneer je de exclusiviteit van het christelijk geloof, Christus als de enige weg tot de Vader, en de Heilige Schrift (Oude en Nieuwe Testament) als historisch betrouwbare openbaring ziet zal de theologie/ideologie van Küng vaak ook vervreemdend voorkomen. Het is in hem te prijzen dat hij hier eerlijk voor uit komt.

Hans Küng, Het jodendom. Wezen, geschiedenis en toekomst. Uitgeverij Ten Have: Kampen 2011. € 69,95. 861 blz.

zaterdag 2 november 2013

Albrecht Beutel (Hg.). Luther Handbuch

„Ergo vero nihil habeo et sum, nisi quod Christianum esse me prope glorier”, zo sprak Martin Luther (1483-1546) over zichzelf. In het Duits vertaald: „Ich aber habe nichts und bin nichts, es sei denn, daβ ich beinahe rühmen kann, ein Christ zu sein.” (S. 101) Over deze man, die zegt niets te hebben en niets te zijn, werd een handboek geschreven. In tal van artikelen wordt duidelijk gemaakt wie hij was en wat hij heeft gedaan.

Bij uitgeverij Mohr Siebeck te Tübungen zijn al enkele handboeken over belangrijke figuren uit de kerkgeschiedenis gepubliceerd. Al eerder verschenen er handboeken over de kerkvaders Athanasius en Augustinus. Onder redactie van de christelijk gereformeerde hoogleraar H.J. Selderhuis verscheen er in 2009 een handboek over de Geneefse reformator Calvijn. Van dit werk gaf uitgeverij Kok een Nederlandse vertaling uit. Een handboek over Martin Luther verscheen er onder de redactie van Albrecht Beutel (1957), hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Universiteit van Münster. Naast Beutel hebben er nog een vijfentwintigtal auteurs meegewerkt. Samen hebben zij in zestig bondige artikelen een heel compleet beeld gegeven van de Wittenbergse reformator.

Het handboek is ingedeeld in vier afdelingen. Allereerst wordt er in het inleidende gedeelte, onder de titel Orienterung, een overzicht gegeven van de belangrijkste Luther-uitgaven, een overzicht van geschikte hulpmiddelen voor studie en wordt de stand van het Lutheronderzoek besproken. Heel aardig is het overzicht dat Volker Leppin biedt in zijn artikel ‘Lutherforschun am Beginn des 21. Jahrhunderts’ (S. 19-34). In heldere lijnen wordt uiteengezet hoe het aan het begin van deze eeuw, door onderzoek van de kerkhistoricus Karl Holl, kwam tot een Luther-renaissance. Holl is van eminent belang geweest voor het Lutheronderzoek, ook al deelde hij niet de opvattingen van de dialectische theologie die tot een andere waardering van Luthers theologie kwam.

Tendensen
Aan het einde van zijn artikel geeft Leppin een overzicht van de nieuwste tendensen in het Lutheronderzoek. Allereerst noemt hij het feit dat Luther steeds meer wordt gezien in zijn ‘collegiale context’. „Die Rückkehr zu einem auch personenorientierten Interesse hat, geschult durch die Hinweise der sozialhistorischen Forschung auf die Bedeutung der Einbinding einer Person in ihren Kontext, die Personen neben Luther neu in das Interesse gerückt” (S. 32), aldus Leppin. Vervolgens wordt ook gewezen op het feit dat er meer interesse is gekomen voor de latere Luther en (ten derde) dat er nieuwe vragen worden gesteld bij de jonge Luther en ‘seinen geistigen Wurzeln’. In dezen wordt de vraag gesteld in hoeverre scholastiek, mystiek en humanisme Luther hebben beïnvloed. Deze vragen, met name die naar Luther en de mystiek, doen het Lutheronderzoek van Gerhard Ebeling (1912-2001), onder andere uitgever van de Weimarer Ausgabe van Luthers werk, wankelen. Anders dan Ebeling stelt, zou Luther veel meer invloed hebben ondergaan van de middeleeuwse theologie en veel minder afstand hebben gedaan van de traditionele schrifthermeneutiek van de viervoudige schriftzin. Ten slotte staat in het nieuwere Lutheronderzoek de vraag centraal in hoeverre Luthers geschriften daadwerkelijk normatief zijn geweest voor het belijden van de kerk.

Zoals gezegd hebben de middeleeuwse theologie en het humanisme, volgens de nieuwe tendensen in het Lutheronderzoek, invloed uitgeoefend op de reformator. In de tweede afdeling van het handboek, waarin de persoon van Luther centraal staat, wordt hier nader op ingegaan. Allereerst wordt ingegaan op de tradities die Martin Luther beïnvloed zouden hebben. Via het humanisme, waarmee Luther al in zijn studietijd te Erfurt te maken kreeg en de mogelijkheden die de boekdrukkunst bood, kwam Luther in aanraking met de kerkvaders. Met name Augustinus (354-430) zou grote invloed op hem uitoefenen. Leppin schrijft hierover: „Luthers neue Theologie zeichnet sich dadurch aus, daβ sie das Verhältnis von menschlichen Tun und Genade neu im Sinne des antipelagianischen Augustin bestimmt.” (S. 46) Daarnaast wordt gewezen op Luthers omgaan met de mystieke theologie, een traditie die overigens ook veel invloed heeft uitgeoefend op de reformator. De naam van Bernardus van Clairvaux (1090-1153) wordt veelvuldig genoemd. In zijn Freiheitsschrift (1520) grijpt Luther terug op het beeld van de bruid (de gelovige) en de Bruidegom (Christus). Een metafoor die stevig is verankerd in de Bernardijnse bruidsmystiek. Interessant is de link die tussen de Devotio Moderna en Luther wordt gelegd: „Es ging beiden, der devotio moderna, wie auch Luther, um eine jenseits der Klostermauern lebbare Mystik.” (S. 61)

Biografie en theologie
Na deze schets van tradities, wordt vervolgens in deel twee van het handboek in een drietal artikelen op de persoon van Luther zelf ingegaan; ‘Lebenslauf’ (Hellmutt Zschoch, S. 82-91), ‘Die religiöse Leitidee (Dietrich Korsch, S. 91-97) en ‘Geschichtsbild und Selbstverständnis’ (Johannes Schilling, S. 97- 105). Daarna wordt nog stilgestaan bij Luthers verhoudingen tot andere personen en thema’s. Tenslotte wordt de invloed van Luther nagegaan op onder andere muziek, beeldende kunst en taal. Heel treffend brengt Helmut Zschoch Luthers reformerend streven onder woorden: „Der Widerspruch gegen die  scholastische Theologie und das Intresse an einer lebendigen Religiosität aller Christen kamen Ende 1517 im Ablaβstreit zusammen und führten gerade aufgrund dieser Kombinatio zu Luthers groβem Konflikt mit der Papstkirche.” (S.85). Dergelijke heldere en samenvattende zinnen kenmerken de artikelen uit het handboek. Telkens wordt de nodige informatie gegeven waaruit vervolgens duidelijke conclusies worden getrokken.

De theologische grondlijnen of ‘die religiöse Leitidee’ zoals Dietrich Korsch het verwoordt, keren voortdurend terug in verschillende artikelen. Bekende zaken worden door Korsch genoemd: Het primaat van het Woord als Woord van God. Het Woord dat de zondaar de vreemde vrijspraak verkondigt. De dialectiek van wet en evangelie. God als reddende, oordelende en handelende God. Hierover schrijft Korsch: „Einer Substantialiserierung Gottes als höchstes Wesen ist damit ebenso der Abscheid gegeben wie einer Spiritualisering Gottes im Modus negativer Theologie” (S. 95) Vervolgens worden ook de ethiek, de sacramenten en de kerk genoemd. Al deze zaken hebben doorgewerkt in Luthers denken en worden in zijn werken tot uitdrukking gebracht. In de derde afdeling genaamd werk wordt dit verder uitgewerkt. Albrecht Beutel, de hoofdredacteur van het handboek, vat de structuur van Luthers theologie vervolgens heel duidelijk samen in drie artikelen over respectievelijk Luthers theologie als ‘Schriftauslegung’, ‘Unterscheidungslehre’ en ‘Erfahrungswissenschaft’.  

Dialectiek
Tenslotte wordt in de laatste artikelen, samengebracht in de afdeling Wirkung und Rezeption, gekeken naar de doorwerking van Luthers theologie in de eeuwen na hem. Prof. Dr. Karl-Heinz zur Mühlen (1937), emeritus-hoogleraar kerkgeschiedenis aan de universiteit van Bonn, nam deze vier artikelen voor zijn rekening. Wanneer het gaat om de doorwerking van Luther tot en met de twintigste eeuw, dan valt uiteraard de naam van Karl Barth (1886-1968). De schets die van de negentiende-eeuw wordt gegeven, de eeuw van de cultuurtheologie van Ernst Troeltsch (1865-1923), gaat over in de twintigste eeuw. Wellicht dat het jaar 1914 de breuklijn tussen deze eeuwen vormt, althans zo wordt gesuggereerd door professor zur Mühlen. Theologisch gezien vormt dit jaar eveneens een breuk. De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog leiden tot de desillusie van het cultuuroptimisme en de cultuursynthese en tot de dialectische theologie die teruggrijpt op het Woord van de God die God is en die Zich in volstrekte soevereiniteit openbaart. Noties die in band I/2 van Barths Kirchliche Dogmatik, met een beroep op Luther, aan de orde worden gesteld. Zo zijn er tal van lijnen te trekken van en naar Luther. Voor een ieder die zich professioneel of uit interesse bezig wil houden met deze reformator vormt dit handboek een onmisbaar hulpmiddel. Naast de schetsen, soms in fijne, soms in grove lijnen, vormen de literatuurverwijzingen een stimulans om verder te studeren in het werk van deze grote gestalte uit de kerk der eeuwen.

Albrecht Beutel (Hg.), Luther Handbuch. 2. Auflage. Mohr Siebeck: Tübingen 2010. 537 S. € 24,90 (Paperback) of € 109,- (Hardcover).