dinsdag 5 maart 2013

A.J. Kunz, Als een prachtig boek. Nederlandse geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie

Het motto „To see things their way”, ontleend aan Q. Skinner, dat A.J. Kunz aan zijn proefschrift meegaf, vormt de rode draad door zijn studie. Het is de hermeneutische sleutel waarmee hij artikel twee van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) wil verstaan. Voortdurend stelt de promovendus zichzelf de vraag; wat was de oorspronkelijke bedoeling van de auteur. Dit leidt tot de centrale vraagstelling in zijn proefschrift: „welke uitleg is de meest waarschijnlijke auteurs- intentionele interpretatie?” (19)

De Katwijkse predikant A.J. Kunz is de eerste promovendus aan wie prof. dr. G. van den Brink de doctorsbul mocht overhandigen. Dit gebeurde op 13 februari jongstleden, in de senaatszaal van de Universiteit Leiden. Het aardige is dat Van den Brink zelf in 2007 zijn inaugurele rede hield over ditzelfde geloofsartikel. Onder de titel ‘als een schoon boec’ sprak hij over de twee boeken. Te weten: het boek der natuur en de Heilige Schrift. Kunz ging verder in het spoor van zijn promotor en heeft een zeer gedegen studie geschreven, die zich bevindt op het grensgebied tussen historische- en systematische theologie.

Methode
In het eerste hoofdstuk geeft de auteur een methodische verantwoording. Hij wil de opsteller van de NGB recht doen en artikel 2 lezen zoals bedoeld door de opsteller. Tegelijkertijd is hij zich ervan bewust dat de auteursintentionele hermeneutiek niet geheel onomstreden is in ‘de hedendaagse continentale hermeneutiek’. De vraag die door critici opgeworpen wordt, is „of de intenties van de auteur met betrekking tot een tekst wel achterhaald kunnen worden en of de bedoeling van de oorspronkelijke auteur van betekenis is voor de uitleg van de tekst.” (21-22) Kunz formuleert dan ook een aantal voorwaarden waaraan een dergelijke interpretatie moet voldoen. Zo komt hij tot een definitie van wat hij noemt een ‘auteursintentionele interpretatie’. Het gaat hem erom een oordeel te geven over wat de auteur met de tekst wilde zeggen of bewerkstelligen. Om tot een dergelijk oordeel te komen, moet dan onderzoek gedaan worden naar primaire bronnen en naar de context van deze bronnen.
Wil er recht gedaan kunnen worden aan de schrijver van de NGB, dan zal eerst onderzocht moeten worden wie de opsteller was van deze confessie. Kunz bevestigt dat de NGB is geschreven door Guy de Brès rond het jaar 1561. Het is een apologetisch geschrift en un commun accord; het geeft uitdrukking aan het belijden van vele gereformeerde gelovigen uit de zestiende eeuw. Dit belijden wil op haar beurt niet op zichzelf staan, maar valt volgens de Brès zelf samen met het belijden van de vroegchristelijke kerk. Dat geeft de confession de foy een katholiek karakter.

Barth
Om helder te krijgen wat de eigenlijke bedoeling van Guy de Brès is geweest, gaat Kunz eerst na hoe dit artikel is geïnterpreteerd door anderen. Een representatieve selectie interpretaties wordt behandeld in hoofdstuk drie en vier. Zo komen in het derde hoofdstuk onder andere aan bod: S. Maresius met zijn geschrift Foederatum Belgium Orthodoxum (1652), B. Bekker: De Leere der Gereformeerde Kerken (1696) en het bekende werk van A. Rotterdam: Zions Roem en sterkte (1755). In het vierde hoofdstuk wordt echter een breuk in de receptie zichtbaar. Deze breuk voltrekt zich bij de Zwitserse theoloog Karl Barth. Heel terecht spreekt Kunz dan ook van een receptie voor en na Barth.
Karl Barth koesterde grote bezwaren tegen het tweede artikel van de NGB, omdat daarin sprake zou zijn van een natuurlijke theologie. Overigens merkt Kunz heel terecht op dat in Barths afwijzing een bepaalde ontwikkeling is aan te wijzen. Wel is duidelijk dat „de ontkenning van reële godskennis via de geschapen werkelijkheid een constante is in Barths theologie.”(99) Natuurlijke kennis van God is volgens hem een hypothetische mogelijkheid, „die slechts realiter zou zijn si integer stetisset Adam.” (idem.) Barth legt daarentegen alle nadruk op de Woordopenbaring. Gaandeweg wordt de toon scherper en in zijn Kirchliche Dogmatik II/1 (1940) neemt hij expliciet afstand van NGB 2, omdat hij meent dat daarin sprake is van een twee bronnenleer en dus van natuurlijke theologie. Zelfs de reformatoren blijven niet gevrijwaard van kritiek, Barth betitelt hen als 'Inkonzequenzen'. De promovendus stelt echter vragen bij de uitleg van Barth; is zijn kritiek wel terecht? Is er inderdaad sprake van een tweebronnenleer in artikel twee van de NGB en daarmee een afwijking van het reformatorische denken over de openbaring?

Reformatie
De stelling die Barth in heeft genomen, wordt door velen van zijn tijdgenoten overgenomen. Zelfs de jonge A.A. van Ruler gaat in zijn spoor. Tegen de achtergrond van de tijd valt de kritiek van Barth goed te begrijpen. Het Nazisme met haar spreken over ‘blut und boden’ laat de duistere kant zien van de natuurlijke theologie. Dat neemt niet weg dat bij het inlezen van natuurlijke theologie in de NGB sprake is van een anachronistische interpretatie, aldus Kunz in navolging van R.A. Muller. De vraag is echter; wat was de eigenlijke intentie van de auteur van de tekst. Daarmee zijn we weer beland bij de auteursintentionele kwestie. Volgens Kunz is er geen sprake van twee bronnen van openbaring, maar van twee middelen waardoor God gekend kan worden. Met deze stellingname heeft hij de oorspronkelijk tekst van de NGB aan zijn kant, daarin wordt immers gesproken over deux moyens (twee middelen). Als eerste wordt het boek der natuur genoemd en ten tweede de Bijbel. Daarbij gaat de scheppingsopenbaring, aldus Kunz, structureel vooraf aan de bijzondere openbaring. Daarnaast legt hij heel terecht de nadruk op de comparatief in artikel twee. Het kennen van God uit de Schrift is zowel kwantitatief als kwalitatief een ander kennen dan het kennen uit het boek van de natuur. Samengevat: „Het Boek der Natuur leert ons dat God is (als bevestigend antwoord op de vraag an sit Deus), de Bijbel leert ons wie en hoedanig Hij is (quis et qualis sit Deus)." (347)
Om zijn stelling te staven wordt artikel twee geplaatst in de context van de vroegreformatorische theologie. Met name Calvijn en zijn Institutie zijn hierbij van groot belang. Guy de Brès blijkt geen nieuwlichter te zijn geweest. Melanchton, Bullinger, Bucer en Calvijn erkennen allen dat het bestaan van God afgeleid kan worden uit de bestaande werkelijkheid. Wel merkt Calvijn fijntjes op dat we een bril nodig hebben om tot een heldere kijk te komen. Dat neemt niet weg dat de mens niet te verontschuldigen is voor zijn ongeloof. Hij had immers uit de hem omringende werkelijkheid af kunnen lezen dat God bestaat. De exegese van Romeinen 1 neemt in de bewijsvoering een centrale plaats in. Voor de soteriologische godskennis daarentegen is het eerste boek niet voldoende, daarin stemmen de reformatoren ook overeen. De comparatief in artikel 2 is daarom cruciaal (G. van Brink); in de Schrift geeft God zich namelijk volkomen te kennen.

Proeve
Dr. A.J. Kunz heeft zijn bekwaamheid in deze proeve duidelijk betoond. Het is een boeiend en methodisch sterk proefschrift. De promovendus heeft vele primaire en secundaire bronnen bestudeerd en deze verwerkt in een consistent betoog. De ondertitel van het boek is een vlag die niet de hele lading dekt. Weliswaar plaatst Kunz artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie en wil hij daarmee de auteur van het artikel recht doen, maar de lijnen worden verder getrokken. Feitelijk geeft de schrijver een theologie-historisch overzicht van de receptie van artikel twee vanaf het ontstaan tot en met de eenentwintigste eeuw. De cirkel kan echter nog wijder getrokken worden. Kunz geeft in feite een overzicht van het denken (vanaf de vroege kerk tot en met het heden) over de middelen waarmee de mens tot kennis van God kan komen. Daarmee snijdt hij –getuige het laatste hoofdstuk van zijn studie– een nog steeds actueel thema aan. Dit proefschrift smaakt naar meer. Wellicht dat de doctor, naast zijn drukke werkzaamheden als predikant, ruimte kan vinden om zijn auteursintentionele hermeneutiek ook op andere artikelen van de NGB toe te passen. 

A.J. Kunz, Als een prachtig boek. Nederlandse geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie, Boekencentrum Academic, Zoetermeer 2013. 406 blz., € 34.90