donderdag 27 november 2014

J. van Amersfoort, P. van Beek en G.J. Schutte (red.), Ora et Labora. Twaalf opstellen over christelijke spiritualiteit in de praktijk. [Serta Historica IX]

De titel van de bundel is trefzeker gekozen: ‘Ora et Labora’. Bidden en werken. Het is de auteurs te doen om het christenleven in de praktijk. Heel terecht is daarom gekozen voor een min-of-meer biografische opzet. Twaalf opstellen of portretten waarin de spiritualiteit van heel diverse mensen wordt belicht.

In de woorden voorafgaand aan de opstellen wordt duidelijk gemaakt dat christelijke spiritualiteit een veelomvattend begrip is. Velen denken aan contemplatie en ascese, waarin de gelovige zich geheel en al kan verliezen. Begrippen als bevinding, vroomheid, devotie en godzaligheid hebben dan ook een bepaalde bijklank die al snel geassocieerd wordt met dogmatisme en verstarring. „Zijn deze begrippen niet totaal achterhaald?”, zo klinkt het vaak. Tegelijkertijd wint spiritualiteit aan populariteit. Het geloof moet beleefd en geleefd worden. In de inleiding wordt wel gesproken over het christelijke leven als de weg van de barmhartige Samaritaan. Het betonen van naastenliefde als het summum van geloven. Een zekere spanning is in deze houding niet te ontkennen. Schuilt in deze opvatting niet het gevaar dat de gelovige zich te veel gaat richten op het ‘hiernumaals’, dan op het hiernamaals, zoals G.J. Schutte het verwoordt. Deze houding is vooral na verlichting op te merken. Spiritualiteit ging geheel op in de ethiek. Uiteraard zijn er voortdurend mentaliteitsveranderingen op te merken. Een beweging als de Nadere Reformatie had zeer zeker oog voor het aardse bestaan, maar ging daar zeer zeker niet in op. Deze stroming binnen het gereformeerd piëtisme wordt veeleer gekenmerkt door een sobere, introverte en ascetische levenshouding. Een van haar vertegenwoordigers –Jodocus van Lodenstein (1620-1677)– dichtte niet voor niets: ‘Hier beneden is het niet’.

Het Réveil
Tegelijkertijd moet opgemerkt worden dat het horizontale en verticale aspect van geloven elkaar niet hoeven uit te sluiten. De Réveilbeweging in het Nederland van de negentiende eeuw vormt hiervan een goed voorbeeld. Opvallend is de doorwerking van dit negentiende-eeuwse Reveil. Wie de bijdragen uit deze bundel leest, wordt hierdoor getroffen. Veel geportretteerde personen hebben hun geestelijke wortels in deze beweging waarin persoonlijke vroomheid en dogmatische belijndheid samengaan. Hun spiritualiteit is echter geenszins uniform te noemen. De vroomheid van de negentiende-eeuwse Amsterdamse bierbrouwer Willem Hovy (1840-1915) put evenals die van de schrijfster Wilma (1873-1967) en dichtster Corrie ten Boom (1892-1983) uit dezelfde bron. Toch gaan in de praktijk der godzaligheid hun wegen behoorlijk uiteen.
‘Echt gereformeerd leven’ en dus ‘echte geformeerde spiritualiteit’ was voor Hovy te vatten in drie kenmerken: dogmatische belijndheid, piëtistische vroomheid en een eigen levensstijl, aldus Rolf van der Woude in zijn bijdrage. Het is echter de genade die deze drie kenmerken verbindt. Van der Woude illustreert dit prachtig aan de hand van de vele schermutselingen die er waren tussen Hovy en de grote voorman van de Neo-calvinisten; Abraham Kuyper (1837-1920). Hovy moest telkens erkennen, nadat God zijn hoogmoedige hart had gebroken, dat hij slechts door genade kon leven.
Die andere erfgename van het Réveil, de schrijfster Wilma, wordt door Otto Dubois scherp geportretteerd. Zij groeide op in de sfeer van deze vroomheid en ‘de edelste figuren’ onder hen had zij nog persoonlijk gekend. Over de vraag wat de blijvende waarde van haar spiritualiteit is geweest, is Dubois duidelijk: „Naar onze mening ligt deze in haar zuivere vormgeving van het lijden […]” (175). Haar enorme concentratie op de persoon van Christus, die de weg ‘van lijden naar heerlijkheid’ ging. In dezen toont zij, zo wordt door O.W. Dubois terecht opgemerkt, verwantschap met de ethische theoloog J.H. Gunning jr. (1829-1905). Lijden en zelfverloochening kenmerken hun beider levens.

Vrome vrouwen
Die concentratie op de persoon van Christus was overigens al te vinden in de middeleeuwse vroomheid, zoals deze is beschreven in het artikel over de godsvriendinnen Gertrud von Ortenberg en Heilke von Staufenberg door Anneke B. Mulder en in het artikel over Salome Sticken (ca. 1369-1449) door Mathilde van Dijk. Overigens is de verklaring van de eerste, waarom juist vrouwen een prominente plaats innamen binnen diverse middeleeuwse vroomheidsbewegingen, plausibel te noemen: „Zij zochten naar meer actieve vormen van vroomheidsbeleving dan de rituelen van de Kerk hen boden –waar zij immers in de rol van passieve en afhankelijke ondeskundigen werden gedrukt.” (15) Buiten de wegen van het instituut kerk werd er naar sluipwegen gezocht en juist in de middeleeuwse stad zijn hiervan uitingsvormen terug te vinden. Aan het einde van haar bijdrage komt de docente Middeleeuwse Geschiedenis en Mediaevistiek dan ook tot de definiëring van een nieuw type van religieus leven; de ‘ascetic domestic household’. Hiermee wordt de ascetisch levende niet-monastieke lekenvrouw onderscheiden van de Begijn en de kloosterzusters. Kenmerkend voor de ‘ascetic domestic household’ wordt de mengvorm van contemplatie en sociale actie.
Naast de genoemde middeleeuwse mystica’s, moet ook de naam van Anna Marie van Schurman (1607-1678) genoemd worden. Deze vrouw neemt eveneens een voorname plaats in binnen de spiritualiteitshistorie. Deze buitengewoon begaafde dame die vele talen beheerste, volgde als eerste vrouw colleges aan de Illustere Hogeschool van Utrecht waar de bekende Gisbertus Voetius (1589-1676) doceerde in de theologie. Later zou er bij haar een grote spanning optreden tussen de scientia (wetenschap) en de pietas (vroomheid). Het evenwicht dat zij onder Voetius bereikte zou door Jean de Labadie (1610-1674) verstoord worden. Interessant is de opmerking over het verschil in vroomheid tussen man en vrouw, die Pieta van Beek in haar artikel maakt. Waarin verschillen Anna Maria en haar broer Johan Godschalk van elkaar? Had ook hij de overgang naar het Labadisme gemaakt? Pieta van Beek, groot kenner van Anna Marie van Schurman, schrijft in haar artikel dat zij de kans groot acht. Hun spiritualiteit was immers zo innig verwant. Van Beek valt dan ook Fred van Lieburg bij wanneer hij stelt dat vroomheid geen sekse kent.

‘Schoot der vroomheid’
Naarmate men in de tijd vordert, culmineren er steeds meer stromingen in één persoon. Tal van vroomheidsbewegingen oefenen hun invloed uit op de vrome. In het spirituele portret dat door J.D.Th. Wassenaar wordt geschetst van de Friese theoloog O. Noordmans (1871-1951) wordt dit goed zichtbaar. De theologie en ook de spiritualiteit van Noordmans is niet op één noemer te brengen. Zijn godsdienstige afkomst moet gezocht worden in het (Friese) Réveil, maar ook H.F. Kohlbrugge (1803-1875) en Noordmans’ leermeester J.H. Gunning jr. hebben hem diepgaand beïnvloed. Daarnaast moet ook Noordmans’ ‘streng puriteinse opvoeding’ genoemd worden als bepalende factor. Een levensstijl waarmee Noordmans zich sterk vereenzelvigd heeft. Dat was naar eigen zeggen de grondstemming in het ouderlijk huis. Dat was voor hem de kerk als ‘schoot der vroomheid’, waarin zijn theologie was ingebed. Deze ernst, maar ook de eenvoud, de zonde en de genade, die Noordmans’ theologie kenmerken, is terug te vinden in zijn gehele oeuvre. Vaak in terloopse zinnetjes waarin iets voelbaar wordt van zijn diepe mystiek, soms expliciet verwoord. Noordmans spiritualiteit wordt –evenals het gehele leven– gekenmerkt door aanvechting en diepte. Zijn vriend K.H. Miskotte (1894-1976) kon dat beamen. Hij verloor kort na elkaar zijn dochter en vrouw. De woorden die Noordmans hem tot vertroosting schreef, tonen iets van Noordmans’ spiritualiteit van diepte en aanvechting: „Dat Hij op deze wijze met ons moet verkeren, daarin ligt zijnerzijds een diepe smart verborgen, die de onze op oneindige wijze overtreft en waarin Hij onze droefheid op een wondere manier zich laat oplossen en versmelten.”  (157) Dit is met recht christelijke spiritualiteit in de praktijk.

J. van Amersfoort, P. van Beek en G.J. Schutte (red.), Ora et Labora. Twaalf opstellen over christelijke spiritualiteit in de praktijk. [Serta Historica IX]. Uitgeverij Verloren: Hilversum (2014), 213 blz. € 19,- [ISBN: 978-90-8704-429-9]