dinsdag 11 november 2014

J. van Eck, Van alzo hoge. Over ruimte en beweging in God

„Door middel van het hout [het kruis] is het [het Woord, Christus, in wie God zich uitspreekt] voor allen zichtbaar geworden, en heeft de hoogte, de lengte, de breedte en de diepte die er in Hem is getoond” (83-84), zo spreekt Irenaeus van Lyon (±140-±202) over de ruimtelijk die in God is. De classicus John van Eck zal hem vaker aanhalen in zijn boek Van alzo hoge. Dat de treffende ondertitel draagt: over ruimte en beweging in God.

In zijn boek maakt Van Eck een gang door de drie katholieke belijdenisgeschriften, te weten; het Apostolicum of de twaalf artikelen, de geloofsbelijdenis van Athanasius en Nicea-Constinopel. Daarbij wordt hij telkens begeleid door tal van denkers en dichters, filosofen en theologen. Jammer dat hun gedachten niet in de lopende tekst zijn opgenomen, maar in groot aantal uitvoerige eindnoten. De tocht wordt aangevangen in de Grote Kerk van Harderwijk. De bezoeker bevindt zich hier tussen de hoge gewelven en pilaren van het godshuis. Zo bevindt ook de gelovige zich in het geloof, door Van Eck ook wel gezien als een ruimte. Terecht als men denkt aan het taalgebruik dat met geloven samenhangt. Men spreekt immers van in het geloof en in Christus zijn. Het is Christus die de gelovige met Zijn Geest van alle kanten omgeeft. Ook in het eeuwenoude Harderwijkse bedehuis wordt de kerkganger omgeven. Zo wordt duidelijk gemaakt dat het geloof een ruimte is waarin rondgewandeld kan worden.

Allereerst wordt duidelijk gemaakt wat de auteur onder ruimte verstaat; de ruimte in God en de ruimte in het denken. Hij doet dit met behulp van de geloofsbelijdenis van Athanasius. De naam van deze kerkvader werd aan deze belijdenis verbonden om haar meer gezag te verlenen. Terecht wordt opgemerkt dat de belijdenis begint met een ‘barse zin’, die de lezer voor het blok zet:

Al wie behouden wil zijn, moet zich vóór alles aan het algemene geloof houden; wie dat niet in zijn geheel en ongeschonden bewaard zal hebben, zal ongetwijfeld voor eeuwig verloren gaan.  

Heel anders is de toon van Nicea-Constantinopel. Daar wordt gesproken over wat wij geloven. Voor de verschillende tonen die aan worden geslagen geeft Van Eck een sympathieke verklaring: „In de ‘Geloofsbelijdenis van Athanasius’ wordt de inhoud van het ‘algemene geloof’ uiteengezet. […] In de geloofsbelijdenis van Nicea zijn mensen aan het woord die al tot geloof zijn gekomen.” (31)  

Drie-eenheid
In het geloof lopen tijden door elkaar, evenals getallen, zo wordt opgemerkt wanneer er wordt gesproken over God de drie-enige. In het christelijk geloof wordt immers gesproken over een God die één in drieheid en die een drieheid in eenheid is. Wanneer over dat geheimenis van de triniteit van God –Vader, Zoon en Heilige Geest– wordt gesproken, dan lijkt taal tekort te schieten. Mooi is dan het citaat van Ludwig Wittgenstein (1889-1951) dat Van Eck in dit verband aanhaalt: „Tegen de grenzen van de taal aanlopen? De taal is geen kooi!” (108) De taal die in de geloofsbelijdenis wordt gebruikt is juist een ruimte met zicht naar alle kanten, waarin de gelovige zich thuis voelt. De taal die hem aanzet tot denken, om verkeerde conclusies te vermijden.
Juist de triniteit geeft gelegenheid om te spreken over ruimte in God. In Hem gebeuren dingen, er is sprake van een relatie. De eeuwige generatie van de Zoon, het uitgaan van de Geest uit de Vader en de Zoon. Er is een beweging in God gaande die niet inwendig wil blijven, maar ‘uitgaande’ is tot ons. Van Eck vat dit helder samen wanneer hij zegt: „Vader en Zoon draaien niet om zichzelf. Er is adem, Geest, die ‘uitgaat’ van hen beiden. […] Maar adem wil ook naar buiten. Zo komt het tot een ‘uitgaan’ uit God naar buiten toe om wat niet God is – schepselen dus – bij het leven in God te betrekken.” (19) Het is de naam van Christus die alles omvat, zoals Bernardus van Clairvaux (1090-1153) het zo prachtig opmerkt in één van zijn preken over het Hooglied. In Christus worden God en mens op elkaar betrokken.

Licht uit Licht
In zijn uitleg van Nicea-Constantinopel legt Van Eck de nadruk op de beweging die er in God is. Er wordt immers over Licht uit Licht en Waarachtig God uit Waarachtig God gesproken. Dit maakt volgens de auteur een beweging van overleg mogelijk binnen God. En juist deze innerlijke beweging in God komt tot uitdrukking in de schepping. Het innerlijke overleg ging dus over de schepping, de mens. Een gedachte die met een discutabel beroep op Genesis 1:26 wordt gestaafd. De beweging wordt nog dieper wanneer Nicea spreekt over Christus die om ons mensen en om ons behoud is neergekomen uit de hemelen. Van Eck: „In Christus ving Hij de wereld op. Dieper kon Hij niet naar beneden komen.” (39) Het is de Geest die de gelovige in die beweging van lijden, sterven en opstanding meeneemt. Tot Christus’ komst is het de Geest die Zich beweegt tussen hemel en aarde. Tussen de gelovigen en hun HEERE. Van Eck spreekt wel van een cirkelbeweging.
 Tenslotte wordt teruggekeerd naar de Grote Kerk van Harderwijk. De plaats waar de wandeling begon. Naar de pilaren waarop alle twaalf artikelen staan geschreven. Telkens staat er ‘ik geloof…’, gevolgd door een tekst uit het Oude Testament. Volgens H.F. Kohlbrugge (1803-1875) „de Heilige Schrift waaruit zij [de apostelen en de eerste gelovigen] het evangelie van Koninkrijk van God hebben voorgedragen.”(153) De gelovige wordt opgeroepen om tussen die pilaren te blijven. Daar komen de woorden van God tot klinken in het licht van het algemene geloof. Toch mag de bewegingsruimte van gelovige niet beperkt blijven tot deze ruimte. Het moet komen tot die beweging die de mens buiten zichzelf voert naar God. Door het klassieke doopformulier zo treffend verwoord. Een beweging die alleen mogelijk is omdat God geen onbewogen bewegener (Aristoteles) is, maar met ons lot bewogen.

J. van Eck, Van alzo hoge. Over ruimte en beweging in God. Uitgeverij Van Wijnen: Franeker (2013). 128 blz. € 17,95.