woensdag 17 juli 2013

Aurelius Augustinus, Schatkamer van het geloof. Preken over teksten uit het Oude Testament. [Sermones de scripturis 1-50]


„Tegen dat soort mensen zeggen we: “Het evangelie aanvaarden jullie wel, maar de wet niet. Ik stel dat de barmhartige Gever van het evangelie niemand anders is dan de ontzagwekkende Uitvaardiger van de wet. Met de wet wekte Hij ontzag. Met het evangelie genas Hij. Hij genas de bekeerden bij wie Hij met de wet ontzag had opgewekt om hen zover te krijgen dat ze zich zouden bekeren” (sermo 2.2.)
Met de bovenstaande woorden gaat de kerkvader Aurelius Augustinus (354-430) in tegen de dwalingen van de Manicheeërs. Eertijds had ook Augustinus tot hen behoord. Het bestrijden van het Manicheïsme vormt een belangrijk onderdeel binnen de vijftig preken over het Oude Testament die onlangs bij uitgeverij Damon zijn uitgegeven. Het is een zeer lijvig werk van ruim achthonderd pagina’s. Uitgegeven in een mooie band, gecompleteerd met leeslint en stofomslag. Een kostbaar boek, ook wat betreft de aanschafprijs.

Manicheïsme
De kerkvader onderschrijft het belang van beide testamenten. Hij vergelijkt de verhouding tussen het Oude en het Nieuwe Testament daarom met twee benen. Alleen met twee benen kan een mens zijn weg afleggen. Met één been is dat onmogelijk, men zal ten val komen. Hetzelfde geldt voor diegenen die één van de testamenten loslaten, zoals de Manicheeërs. Augustinus zegt over hen in de al eerder aangehaalde sermo: „Ze denken dat ze op één been over de weg van God kunnen lopen.” (sermo 2.2.) Niets is minder waar.
De verhouding tussen de jonge Augustinus en de Schrift was moeizaam. De inleider van Schatkamer van het geloof schrijft zelfs: „In zijn jonge jaren had hij, zoals we het tegenwoordig zouden zeggen, een haat-liefdeverhouding met de Schrift. Augustinus kon niet met de Schrift, maar ook niet zonder.” (13) De klassiek gevormde retor vond de Schrift aanstootgevend. Deze miste de ‘stilistische grandeur’ die de klassieke werken wel hadden. Via Cicero kwam hij uiteindelijk weer bij de Schrift terecht. Echter, het Oude Testament bleef problematisch voor hem. De christelijk-agnostische stroming van de Manicheeërs leek uitkomst te bieden. In haar streven naar volmaaktheid verwierp zij alle Schriftgegevens die in haar ogen onvolmaakt waren. Daarom werd ook het Oude Testament door hen verworpen. Het geweld, de veelwijverij en het offeren van dieren waarmee het Oude Testament is doorspekt, paste niet in hun volmaaktheidsstreven.

Letter en Geest
De persoon van Ambrosius van Milaan (339/340- 397) is nauw verbonden met de vorming van Augustinus. Toen de latere kerkvader onder het gehoor zat van deze bisschop kwam hij tot een groot inzicht. Ambrosius hield namelijk een aantal preken over het Oude Testament, maar paste een exegese toe die tot dan toe onbekend was voor Augustinus. Door de overdrachtelijke uitlegging van bepaalde passages begon Augustinus het Oude Testament te begrijpen en zelfs te waarderen. Paulus’ woord uit 2 Korinthe 3:6: „De letter doodt, maar de Geest maakt levend”, bracht hem tot het inzicht dat het Oude Testament niet alleen in letterlijke, maar ook in figuurlijke zin opgevat moest worden. Een belangrijke ontdekking, die niet alleen een mijlpaal vormde op de weg tot zijn bekering, maar ook voortdurend is toegepast in zijn latere werk. 
De dialectiek tussen het vleselijke en het geestelijke komt misschien wel het beste naar voren in Augustinus’ preek over Jacob en Esau. Voortdurend wordt in deze sermo Jakob ten voorbeeld gesteld: „U moest aan Jakob toebehoren. Met Esau mocht u niets hebben. Esau bent u als u vleselijk wilt leven, of op vleselijke genoegens hoopt in de toekomstige wereld” (sermo 4.3.) Het gaat volgens de kerkvader niet om een vleselijk, maar om een geestelijk geloof. Wat hij daaronder verstaat, zet hij kernachtig uiteen: „Geestelijk geloof is geloven dat uw Heer in deze tijd uw beschermer is om dát te kunnen bereiken wat niet van de tijd is.” (idem.) Het gaat erom te leven als de engelen, die zich niet zozeer verheugen in de schepping, maar in de Schepper. De spanning tussen letter en geest, aards en hemels, vleselijk en geestelijk, wordt door de kerkvader niet op de spits gedreven. Iets wat de Manicheeërs wel doen, getuige Augustinus’ opmerking in sermo 50: „In hun strijdlust willen ze niets liever dan aantonen dat het Oude en het Nieuwe Testament eigenlijk tegenover elkaar staan en tegenstrijdig zijn.” (sermo 50.1.) De kerkvader daarentegen benadrukt dat het Oude Testament tijdelijke beloften bevat, maar met geestelijke betekenissen. Dat neemt overigens niet weg dat ook de aarde en het aardse meetelt. Augustinus: „[…] als we de zegen van de dauw van de hemel hebben, hebben we ook de overvloed van de vruchtbaarheid van de aarde.” (sermo 4.8.)

Leven in hoop
Een zekere spanning blijft er echter wel bestaan tussen de letter en de geest. Wanneer Augustinus spreekt over Jeruzalem, de stad van vrede die aan de Joden werd beloofd, dan haast hij zich erbij te zeggen dat de naam van deze stad een geestelijke betekenis heeft. Evenals het land van de belofte, de besnijdenis, de sabbat en de offerdieren. De Joden daarentegen hebben, aldus Augustinus, deze beloften opgevat alsof deze alleen het hier en nu betreffen: „Maar zij die dit hebben begrepen alsof alleen zij in het hier en nu iets kregen, alsof dat het belangrijkste was, die niet verder hebben gezocht naar iets in de toekomst, en die niet in staat zijn geweest om wat vleselijk werd gedaan, geestelijk te begrijpen, behoren tot de oudste [d.i. Esau], tot het Oude Testament.” (sermo 4.8.) Een christen daarentegen leeft in hoop: „Na de gebeurtenissen bij de Rode Zee trekken de Joden verder en dwalen ze rond door de woestijn. Zo bevinden ook de christenen zich na het doopsel nog niet meteen in het land van de belofte, maar leven ze nog in hoop.” (sermo 4.9.)
Die hoop, waarover wordt gesproken, klinkt ook door in andere preken, waarin telkens weer iets oplicht van belofte en vervulling. Zo preekt de kerkvader over Elia bij de weduwe te Zarfath. Een preek overigens waarin een voor Augustinus typerend stukje allegorese voorkomt dat niet onvermeld mag blijven. Hij zegt namelijk: „De vrouw was een voorafbeelding van de kerk. Omdat het kruis uit twee stukken hout bestaat, zocht ze met de dood voor ogen naar het hout waardoor ze voor altijd zou leven. Het is een geheim, in schaduwen gehuld.” (sermo 11.2.) –Over letter en geest gesproken!– De hoop van de kerk mag daarom niet opgaan in het heden. Zij zaait nu, maar zal later oogsten. Augustinus: „We mogen de opbrengst van ons zaaigoed niet verwachten in de tijd waarin we het hebben gezaaid. Nu zaaien we goede werken met grote inspanning, maar later zullen we de overvloedige opbrengst met vreugde binnenhalen.” (sermo 11.3.) De weduwe te Zarfath kreeg een teken; het meel zou niet opraken. Zo leefde zij in hoop. „Dat teken, dat God haar voor een paar dagen had gegeven, is een teken van het toekomstige leven”, zo predikt Augustinus: „Waar ons loon niet van opraken weet. God zal daar ons meel zijn. Zoals het meel in die dagen niet opraakte, zo zal God nooit ofte nimmer opraken.” (idem.) 

Aurelius Augustinus, Schatkamer van het geloof. Preken over teksten uit het Oude Testament. [Sermones de scripturis 1-50]. Ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Joost van Neer, Marijn Schrama o.s.a. en Anke Tigchelaar. Damon, Budel 2013. 821 blz., € 89.90.

maandag 15 juli 2013

Sinclair B. Ferguson, The Christian Life

'A wise man had said that our Christian life is like a three-legged stool. The legs are doctrine, experience and practice (that is, obedience), and you will not stay upright unless all three are there' (ix). Met deze woorden introduceert J.I. Packer het boek van Sinclair Ferguson, The Christian Life, a doctrinal intrdocution. Theologie raakt ons leven tot in elk onderdeel. Het is geen hoogstaande hersengymnastiek, maar praktische wijsheid voor het christelijk leven van elke dag. Dat is de gedachte die leidend geweest is bij het schrijven van dit boek. Het boek is uitgegeven bij The Banner of Truth. Dit is een uitgeverij zonder winstoogmerk, gevestigd in Edinburgh, Schotland. Naast nieuwe publicaties geven zij vooral ook werken uit de Puriteinse en Reformatorische traditie opnieuw uit. Inhoudelijk staan ze daarbij in lijn met The Westminster Confession. De uitgaven van The Banner zijn doorgaans goed betaalbaar en mooi vormgegeven. Dit geldt ook voor het boek dat voor mij ligt. De eerste editie is verscheen in 1981. Onlangs is een nieuwe uitgave verschenen, in een nieuwe opmaak. Het is de zevende editie, hetgeen laat zien dat het boek nog steeds in een behoefte voorziet. In achttien hoofdstukken wordt ingezoomd op het leven van een christen. In de eerste hoofdstukken wordt dit geplaatst tegen de achtergrond van de zondeval en in het kader van het plan van God. 'Sinners restored to the image of God will have their experience of God's grace in basically similar ways because their needs are the same' (17). Onderwerpen als de roeping, de overtuiging van zonde, wedergeboorte, geloof en bekering worden achtereenvolgens besproken. Telkens neemt de auteur hierbij zijn uitgangspunt in de exegese. Het geheel krijgt hierdoor vooral een Bijbeltheologisch karakter. Dit is mijn inziens de kracht van dit boek. Het geeft uitdrukking aan het sola scriptura van de Reformatie. Het Woord komt aan het woord. De Puriteinse trek van deze Schot komt naar voren in hoofdstukken zoals 'sin's dominion ended' en 'crucifying sin.' Hier zien we dat de gemeenschap met Christus ook daadwerkelijk iets teweegbrengt en het de mens innerlijk verandert. Het doordenken hiervan kan een belangrijke correctie zijn op een theologisch klimaat waarin het centraal stellen van de rechtvaardiging ten koste gaat van de aandacht voor de heiliging. Telkens weer laat het boek zien hoe de zaken uit de Schrift het leven op allerlei wijze raken. Het boek legt de verbinding tussen dogmatiek en leven. Het maakt duidelijk dat nadenken over de leer nodig is voor het leven. Het is daarmee geen boek waarin iets nieuws staat. Wie originaliteit en vernieuwing zoekt, vindt dat hier niet. Toch is dit juist de kracht van het boek. Heeft de kerk niet als opdracht om hetzelfde telkens weer (op)nieuw te zeggen? Daarin is dit boek zeker geslaagd.

Sinclair B. Ferguson, The Christian Life, a doctrinal introduction, The Banner of Truth, Edinburgh, 204 blz., £ 7,00.

Dit is de eerste recensie op onze website van een niet-Nederlandstalig boek. Het boek is te bestellen via de website van de uitgever, www.banneroftruth.org. In de toekomst hopen wij meer anderstalige boeken te recenseren.

maandag 8 juli 2013

Dr. Jan Hoek, Garantie voor de toekomst


Een stevig gespreksboek. Voor wie houdt van een pittige inhoudelijke kring is dit nieuwe boekje van dr. Hoek zeer geschikt. Aan de hand van verschillende Bijbelgedeelten behandelt hij het thema 'hoop'. De hoop van een christen is een hoop op de toekomst. Dr. Hoek heeft meer gepubliceerd over de Bijbelse toekomst-verwachting. Het unieke van dit boek is dat hij het dichtbij de lezer brengt door het sterk te koppelen aan het thema van de hoop. Hij slaagt erin bij zijn beschrijving de gelovige te betrekken. Hoe leef ik uit de hoop? Zijn belezenheid blijkt ook uit dit boek. Vele schrijvers worden aangehaald. Van moderne literatuur (Gerard Reve) tot klassieke dogmatiek (Calvijn). Mooi zijn ook de vele Schriftgegevens die tussen haakjes gegeven worden en de gespreksvragen voor groepsbespreking.

Zoals Johannes de apostel van de liefde wordt genoemd, en Paulus de apostel van het geloof, zo noemt dr. Hoek Petrus de apostel van de hoop. De hoop bij Petrus en de rest van de Bijbel stoelt op 'in het verleden behaalde resultaten die nu juist wel de garantie bieden voor de toekomst'. Hij gebruikt het beeld van een brug. De ene pijler is het 'reeds': Dat wat Christus heeft gedaan in Zijn lijden, sterven en opstaan. De andere pijler is het 'nog niet': Dat wat nog uitstaat in de toekomst. Tussen deze pijlers hangt de brug van de hoop (16). 

Hoe ziet de brug van de hoop er volgens ds. Hoek uit? 

1. Die brug is vaak een moeilijke weg. Een weg waarin de tekenen van de eindtijd zich openbaren, waarin de persoon van de antichrist zich zal openbaren. Een weg waarop de Kerk waakzaam zal moeten zijn. Een weg waarop de Kerk zal moeten letten op Israël, want daar staan nog grote dingen te verwachten. Hoek citeert met instemming de kanttekeningen van de statenvertalers uit Romeinen 11:27 en is kritisch op hen die de opname van de gemeente verwachten los van de definitieve wederkomst.

2. Die brug is ook een weg van zien voorbij de dood. Hoe ziet het er na de laatste ademtocht uit? Hoek verdedigt antwoord H.C. 57 over de ziel die meteen naar God gaat. 'Er is geen millimeter niemandsland' (57). Op die brug zingt de kerk van alle eeuwen en plaatsen een paaslied, geleerd van de apostelen en profeten en van Christus zelf. Een zeer verhelderend beeld was voor mij dat van de angel die uit de dood is. Wat betekent dat? 'De dood kwam als een enorme wesp op Jezus af en stak Hem met zijn angel diep en pijnlijk in het vlees. Jezus moest sterven, de dood leek overwinnaar. Maar intussen had de dood zijn angel verloren' (53).

3. Is er aan het einde van de brug misschien een 1000 jarig vrederijk? Die vraag behandelt Hoek in het vierde hoofdstuk. Pastoraal en toch eerlijk wijst hij de opvatting van het prechiliasme en postchiliasme af, en kiest voor de opvatting van de meeste reformatoren. Hij geeft een leessleutel voor het boek Openbaring: Net als de profeten is het boek Openbaring zo diep en krachtig dat het niet eenmaal, maar vele malen vervuld wordt.

4. Hoe is ons lichaam op deze brug? Een kerker waaruit we bevrijd moeten worden? Of is onze lichamelijkheid het een en al? Hoek wijst beide van de hand. Het lichaam is sterfelijk én het is door God geschapen. Daarom gaat het er niet om, om van het lichaam verlost te worden, maar om mét het lichaam verlost te worden (79). Het reiskleed wordt een feestkleed. In een ondeelbaar ogenblik gaat het geheiligde lichaam over in een verheerlijkt lichaam. Hoe weet je dat zeker? Hoe weet je zeker dat dit geen droom is? Kijk naar Adam, zegt dr. Hoek. In Adam is de dood in de wereld gekomen. Om ons heen waart de dood rond. Zo zeker als de drievoudige dood door Adams' val in de wereld is gekomen, zo zeker is de zaligheid door Christus' werk aanwezig. 

5. Op die brug wordt ook gehoopt op het oordeel. De gemeente verzucht: 'de morgen, ach, wanneer?'. Het is voor gelovige niet in die zin onzeker, dat men nog onzeker is over hun eeuwige bestemming. Nee, die dag ziet de christen met blijdschap tegemoet. Dat komt door de vreemde vrijspraak van het evangelie. De dood verdient, het leven gekregen. Juist het gericht geeft Gods genade zo'n diepte. 'Het besef dat ons leven in het gericht komt, geeft aan ons leven een laatste ernst. We zullen rekenschap hebben te geven. Voor God...' Ook over de hel schrijft dr. Hoek eerlijk. Tegenover theologen die de hel ontkennen (Bell) of tijdelijk maken (Berkhof) houdt hij vast aan de realiteit van de hel als een eeuwige plaats van wroeging en Gods afwezigheid, de onherroepelijke consequentie van het kwaad (110). 

6. Uiteindelijk is de brug ook een hopen op eeuwig leven. 'Als de portalen van goud zijn, hoe zullen dan de zalen zijn.' Waarom wil een christen daar heen? Zo vraagt dr. Hoek aan het eind van dit mooie en heldere boek. 'Omdat ik dan geen zonde meer doe. Dat is de kern van het eeuwige leven en het wezen van het geloofsheimwee daarnaar. Zalig wie zo heimwee kennen' (147). 

Dr. J. Hoek, Garantie voor de toekomst, Gespreksboek over hoop, Uitgeverij Boekencentrum: Zoetermeer 2013. 160 blz., € 17,50.